Denken we verkeerd over culturele fricties?

Mijn onderzoek gaat over onze gehechtheid aan stilistische conventies: sociale etiquette, geautomatiseerde omgangsvormen en dress codes, de vormgeving van onze huizen en gebouwen, onze publieke ruimtes en alledaagse gebruiksvoorwerpen. Stilistische conventies zijn sterk cultuurspecifiek. Ze spelen een bescheiden rol in onderzoek naar interculturele communicatie. Maar ze spelen geen rol in onderzoek naar culturele fricties, bijvoorbeeld in multiculturele samenlevingen. Dat lijkt logisch: gaat het bij dat soort fricties niet veel meer om verschillen in waarden, religie en overtuigingen — dingen waarvoor we denken redenen te hebben? Vergeleken daarmee zijn lijken stilistische conventies triviaal. Maar waarom stemde een meerderheid van de Zwitsers in 2014 dan voor een verbod op minaretten? Waarom waren een opvallend aantal Britten in 2000 bereid om een gevangenisstraf te riskeren om hun handelswaar in ounces en pounds te kunnen afwegen — en waarom dacht Boris Johnson zijn populariteit in mei 2022 te kunnen opvijzelen door ounces en pounds weer terug te brengen? Waarom hunkeren sommige Nederlanders nog steeds naar de kleurige bankbiljetten uit de tijd van de gulden?

Mijn hypothese is dat we cognitief afhankelijk zijn van de stilistische conventies van de cultuur waarin we opgroeien en dat dat een evolutionaire oorsprong heeft. Het idee is dit (in het kort): hoe groter een samenleving, hoe complexer de verdeling van arbeid en de instituties en organisaties zullen zijn.  Om complexe verdeling van taken, rollen, beroepen, rangen, standen, clans en groepen te kunnen coördineren maken we — vaak impliciet en soms expliciet — gebruik van signalen, tekens en ‘scripts’ (d.w.z. standaard manieren om bepaalde interacties uit te voeren). Dat zijn stilistische conventies. Die lijken triviaal, maar in feite zijn ze onmisbaar.

Je kunt het vergelijken met het spelen van een spel schaak. Zonder dat we het doorhebben bestaat schaak uit twee sets van regels die onafhankelijk zijn van elkaar. Er zijn natuurlijk de regels van het spel. Maar er zijn ook regels die bepalen hoe elk schaakstuk er uit ziet — stilistische conventies dus. Een samenleving zonder stilistische conventies zou het uitvoeren van onze dagelijks taken en rollen net zo onmogelijk maken als het spelen van een potje schaak waarbij alle stukken er ongeveer hetzelfde uitzien. De standaard vormgeving van schaakstukken bespaart ons de moeite om van elk stuk te moeten onthouden welke het is. Dat heet cognitive offloading. Zulk soort cognitive offloading speelt ongemerkt ook een belangrijke rol in elke complexe maatschappij. Het uitoefenen van al onze rollen — meer abstract: de uitwisseling van goederen, diensten — wordt oneindig vergemakkelijkt doordat we in één oogwenk kunnen zien wie de politieagent, dokter, winkelbediende, of automonteur is, welk gebouw een moskee, een politiebureau, een kantoorgebouw of een woonhuis is en doordat we niet hoeven na te denken over hoe een klant zich gedraagt naar een winkelbediende, een patiënt zich gedraagt naar een dokter, een leraar zich gedraagt naar haar leerlingen of een verdachte zich gedraagt naar een rechter.

Er zijn allerlei aanwijzingen in de ontwikkelingspsychologie te vinden voor een hele sterke neiging van kinderen om stilistische conventies over te nemen van hun omgeving en daar vervolgens rigide aan vast te houden, ook al zien ze daar het nut niet van in. Die neiging kan goed verklaard worden als een product van natuurlijke en culturele selectie — evolutie dus. Groepen mensen waarin deze neiging bestaat en waarin die neiging gecultiveerd wordt zullen beter in staat zijn fijnmazige verdeling van arbeid en andere rollen te realiseren. Daarmee zullen die groepen beter overleven en dus de gevoeligheid voor het aannemen en vasthouden van stilistische conventies als eigenschap ofwel genetisch ofwel cultureel doorgeven aan volgende generaties. De keerzijde daarvan is dat vreemde of nieuwe stilistische conventies de offloading van cognitie gericht op de rol-coördinatie verstoren. De weerstand tegen vreemde of nieuwe stilistische conventies lijkt irrationeel, maar heeft dus wellicht een evolutionaire oorsprong.

Als deze hypothese klopt zou dat betekenen dat onze huidige omgang met cultuurverschillen — die sterk gericht is op verschillen tussen overtuigingen en waarden — een heel belangrijke component van culturele frictie missen. Er hangt dus veel van deze hypothese af en mijn gedroomde onderzoek zou bestaan uit het kunnen testen ervan. Idealiter zou je het ontstaan van complexe maatschappijen uit maatschappijen met een simpele rolverdeling (bijvoorbeeld agrarische maatschappijen uit jagers-verzamelaars groepen) kunnen nabootsen met twee grote groepen mensen met en zonder stilistische conventies. De hypothese zou dan zijn dat de groep zonder stilistische conventies (veel) minder complexe rolverdeling zal ontwikkelen en daardoor minder groot en succesvol zal blijken te zijn. Zo’n experiment is nooit uit te voeren omdat je de ontwikkeling van hele maatschappijen en economieën over vele generaties zult moeten volgen. Het alternatief, het ontwikkelen van een computersimulatie van zulke maatschappijen, is aanzienlijk minder precies en overtuigend. Maar wellicht wel haalbaar.