Kunstmatige bevruchtingsmethodes, zoals IVF en ICSI, zijn bij de mens al vrij succesvol. Maar dat geldt niet voor alle zoogdieren. Bij paarden leek het bijvoorbeeld lang een onmogelijke klus. Tot Ann Van Soom en haar team zich erop toelegden. “Maar we doen ook onderzoek naar andere diersoorten: van katten en honden tot neushoorns en panda’s.”

“Mijn eerste onderzoek richtte zich op koeien. Daar weten we al langer dat embryo’s zich in vitro veel moeilijker ontwikkelen dan embryo’s in de baarmoeder. Maar we wisten niet waaróm dat zo was. De embryo’s stopten gewoon met delen zodra ze acht cellen groot waren. Het was alsof die embryo’s ‘beseften’ dat ze niet in een eileider zaten en daarom beslisten om te stoppen met groeien.

We hebben dan ontdekt dat eileidercellen een grote rol spelen: als we die cellen toevoegden aan het medium, groeiden de embryo’s wél verder. Waarom die eileidercellen zo belangrijk waren, daar hadden we geen idee van. We wisten dat ze kritische signaalstoffen afscheidden, maar we wisten niet welke.

Nu weten we dat extracellulaire blaasjes belangrijk zijn voor een goede embryokwaliteit. Die blaasjes zijn microscopisch kleine bolletjes die afgescheiden worden door alle cellen in het lichaam. Doordat die blaasjes zo klein zijn, kunnen ze overal door. Zo geraken ze zelfs tot aan het embryo en daar geven ze hun signaalstoffen af. Door extracellulaire blaasjes van goede embryo’s toe te voegen aan het medium van andere embryo’s, vergroten we de kans op een succesvolle dracht.”

 

Artikel op Durfdenken.be van UGent.