Kunstenaar en Japankenner Geert Mul ziet een paradox. Tegelijk met de introductie van de westerse natuuropvatting in Japan begint daar ook de vernietiging.
“Het woord / begrip 自然 (shizen) wordt in Japan gebruikt als vertaling van het westerse woord ‘natuur’: een objectiverend, wetenschappelijk concept van ‘de natuur’ als domein tegenover de mens. Het begrip werd pas rond de jaren 1870–1880, tijdens de vroege Meiji-periode, in deze betekenis gebruikt.
Tijdens de Meiji-periode voltrok zich in Japan een ingrijpende ecologische en culturele ontwrichting. In een cocktail van extreem nationalisme, industrialisatie en opkomend kapitalisme zette de Meiji-staat grootschalige moderniseringsprojecten in gang die de relatie tussen natuur en cultuur fundamenteel veranderden. Kapitalistische landhervormingen en industriële expansie — zoals mijnbouw en commerciële bosbouw introduceerden de systematische exploitatie van natuurlijke hulpbronnen. Eeuwenoude bossen, waaronder de heilige ‘chinju no mori’ rond tempels en schrijnen, werden gekapt onder een technocratisch staatsbeleid dat het boeddhisme marginaliseerde en het shintoïsme omvormde tot nationale ideologie. Aangewakkerd door sociaal-darwinistische denkbeelden werd natuur herleid tot bezit, grondstof en machtsinstrument — waarbij de eeuwenoude Japanse omgang met natuur als levend, spiritueel domein werd verbroken.”
Lees zijn hele bijdrage in de paradoxreeks.
