Burgerdemocratie?

Het klinkt sympathiek: laat burgers meebeslissen, leg de macht niet enkel bij gekozen politici. Helemaal nieuw is die gedachte niet. Inspraak en co-creatieve beleidsvoering bestaan al langer; de verdedigers van de burgerdemocratie willen echter een stap verder gaan. Panels van uitgelote burgers moeten écht kunnen wegen op de politieke besluitvorming, niet enkel op lokaal niveau maar ook bij landelijke of zelfs transnationale issues als klimaatbeleid. Lange tijd was ik pro; ondertussen nemen mijn twijfels hand over hand toe.

Onze representatieve democratie is, jawel, een particratie waarbinnen witte langgeschoolden oververtegenwoordigd zijn. Zelfs bij een beetje evenwichtige samenstelling van een burgerpanel riskeer je echter evengoed dat de gediplomeerden het hoge woord voeren. Ze zijn immers doorgaans beter op de hoogte en aanmerkelijk taalvaardiger in beleidszaken. Die dubbele kloof met de midden- en kortgeschoolden rijd je niet dicht met voorafgaandelijke informatiesessies. Beleidsdossiers zijn sowieso taaie kost, maar langgeschoolden kunnen die zeg maar beter smaken. En de kunst van het publiek oreren en raisonneren mag dan al iedereen zijn gegeven, de ontwikkeling en verfijning van deze bedrevenheid zijn eveneens sterk opleidingsgebonden.

Over disputeren gesproken. Burgerdemocraten omarmen voluit het ideaal van de deliberatieve democratie. Dat zegt dat doordachte beslissingen niet voortvloeien uit belangenruil, maar de uitkomst zijn van het vrije spel van woord en wederwoord. Bij gelijke informatie speelt dan ‘de dwangeloze dwang van het beste argument’ (de uitdrukking stamt van Jürgen Habermas). Die pressie plaatst particuliere belangen en andere mogelijke vertekeningen buiten spel en maakt een rationele overeenstemming mogelijk: de goede reden haalt het van de retorische rationalisatie. Het doet inderdaad behoorlijk idealistisch aan, al is dat niet echt mijn punt.

Harde wetenschappelijke feiten zijn onomstotelijk, maar wat ze zoal impliceren varieert natuurlijk met de context. Breng ze buiten de eenduidige sfeer van laboratorium of formele theorie, en je krijgt al snel een discussie over hun relevantie, in de brede zin. Meer algemeen hangt de kracht van een argument af van het gebruikte betekeniskader: geen rationele discussie zonder minimale consensus over de betekenis van de gebruikte basiswoorden. Dan gaat het bijvoorbeeld over schijnbaar evidente uitdrukkingen als efficiëntie of, in een ander register, levenskwaliteit. Een beetje loensen volstaat om te zien dat zo’n woorden een zaak van interpretatie zijn. En neen, definitiekwesties kan je bij ontstentenis van een louter formeel denkkader niet met argumenten beslechten. Het ligt krek andersom: de betekenis die je hecht aan een woord als efficiënt, maakt dat je je wel of niet laat overtuigen door een gegeven reden pro de veronderstelde doelmatigheid van een maatregel.

Bij een uitdrukking als levenskwaliteit ligt dissensus gewoon voor de hand: dat is immers al helemaal een waardegeladen frase. Hoe trancheer je dan soms in een discussie over bijvoorbeeld meer of minder sociale steunmaatregelen? Net daarom hebben we politieke partijen. Zij vertegenwoordigen altijd ook een ideologische strekking en werven daarvoor onder het electoraat. Veel of weinig overheid, of ergens daar tussenin: het antwoord op die normatieve vraag stuurt politieke beslissingen op een beslissende manier. Argument zus zal een liberaal overtuigen, argument zo weet een sociaaldemocraat over de streep te trekken. In politieke zaken is argumentatieve overtuigingskracht een afgeleide van ideologische framing.

Burgerdemocratie negeert het belang van ideologische meningsverschillen en herleidt besluitvorming tot beleidsvoering: politiek wordt pragmatiek. Die verschuiving gaat samen met een andere omgang met de idee van representatie. Een partij representeert een waardegeladen visie en de kiezers die zich daarin herkennen. Bij de samenstelling van een burgerpanel primeert daarentegen de epistemologische, kennisgerichte notie van representatie. Een beetje degelijk burgerpanel representeert de verschillende bevolkingsgroepen, althans bekeken vanuit louter demografische variabelen als opleidingsniveau, leeftijd en gender. Die steekproefidee verschilt hemelsbreed van de notie van politieke representatie. Bij die laatste gaat het om geballoteerde vertegenwoordiging: ik kies voor een politicus met affiniteit met mijn waarden en belangen. Een uitgelote burger vertegenwoordigt daarentegen enkel een demografische categorie. Wat is democratisch, ja politiek aan dat soort van representatie? Toch niet gewoon de gelijke kans om als oudere hoogopgeleide cis-vrouw te worden uitgeloot?

De reëel bestaande representatieve of parlementaire democratie kent een pak tekortkomingen. Ze maalt traag en is kortzichtig: ze schuift lange termijnproblemen als de klimaatcrisis gedurig voor zich uit. Ze benadeelt durvende politici ten faveure populistische mooipraters met een grote bek: ziehier de spektakeldemocratie. Ze verandert de politieke arena in een slangenkuil van belangengroepen die de democratisch verkozenen vaak in een wurggreep houden. Zo kunnen we nog wel even doorgaan. Maar of de burgerdemocratie soelaas biedt? Bij een beetje doordachte regie kan ze op lokaal niveau ongetwijfeld positief uitwerken, daarbuiten betwijfel ik of ze kan bogen op een democratisch-politieke pedigree.