Internationale handelsakkoorden op de schop in het belang van mens, natuur en planeet

De Europese Unie is ooit opgericht om meer welvaart en economische voorspoed te genereren. Net na de Tweede Wereldoorlog was dat ook hard nodig: landen lagen in puin, de meeste industrietakken op apegapen, armoede en ziekten waren wijdverbreid. Internationale samenwerking, en het tot stand brengen van een interne markt (waarin sprake zou zijn van vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal) leek de beste weg voorwaarts. Aanvankelijk beperkte men zich tot het domein van kolen en staal, later werd dit idee van economische integratie uitgebreid naar vrijwel alle sectoren. Vorige eeuw, aan het begin van de jaren ’90, leek de voltooiing van de interne markt binnen handbereik. Een decennium later, toen de EU in omvang verdubbelde door de toetreding van dertien nieuwe lidstaten, moest men deels opnieuw beginnen.

Voortbouwend op diezelfde Europese interne markt, werden er door de EU stilaan steeds meer verdragen gesloten met zogenaamde ‘derde landen’, van Turkije, Marokko en Peru tot Canada en Oekraïne, zelfs tot Australië aan toe. De achterliggende bedoeling was opnieuw om door het wegnemen van handelsbarrières de welvaart en economische voorspoed te vergroten. Tegelijkertijd staken beleidsmakers moeite in het sluiten van internationale overeenkomsten die zouden gaan zorgen voor de bescherming van investeringen. Op zichzelf was dit een heel logische stap om te voorkomen dat bijvoorbeeld een buitenlandse geldschieter gedupeerd wordt door abrupte onteigening door een corrupte inheemse regering. In dit investeringsdomein werd de beslechting van geschillen toevertrouwd aan arbitragetribunalen, wat evenmin een gekke gedachte is, omdat immers de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht niet overal vanzelf spreekt.

Inmiddels wordt het echter meer en meer duidelijk dat de ideeën die aan al deze ontwikkelingen ten grondslag liggen niet goed meer aansluiten bij het hier en nu, noch bij de mondiale koers die we deze eeuw zouden moeten willen varen. De genoemde internationale akkoorden maken het beslist makkelijker om handel te drijven, maar doen de hoeveelheid grensoverschrijdende transporten alleen maar toenemen – van vrachtschepen tot wegvervoer, en niet het minst het luchtverkeer. De verdragen stimuleren enorme productietoenames en schaalvergroting, bijvoorbeeld in de landbouw/veeteelt, of bij de fabricage van elektronica. Ze jagen daarmee ook massaconsumptie aan, waarvan we inmiddels doorhebben dat de milieueffecten gigantisch zijn. In de delen van de wereld van waaruit er meer en meer geëxporteerd wordt, zijn bovendien de arbeidsvoorwaarden van werknemers lang niet altijd fatsoenlijk geregeld. Weliswaar genereren de beschreven trends extra inkomen en werkgelegenheid voor lokale arbeiders, maar dat wil niet zeggen dat er op een correcte wijze met de betreffende mensen wordt omgesprongen. Multinationals koketteren met hun duurzaamheidsbeleid, ook wel onder de vlag van corporate social responsibility, maar doen in de praktijk vaak nog altijd te weinig om een integriteit in de gehele (transnationale) keten te garanderen. Speciale clausules die de Europese Unie tegenwoordig in haar handelsverdragen stopt om sociale en ecologische doelen te waarborgen, schieten tekort in hun afdwingbaarheid, zodat de misstanden voortduren en gedupeerden met lege handen blijven staan. Tegelijk blijkt uit recent economisch onderzoek dat de klassieke wetmatigheid dat een toename van de internationale handel leidt tot afnemende ongelijkheid tussen landen vermoedelijk nog altijd wel klopt – maar dat hierdoor de ongelijkheid binnen landen niet per se afneemt, en in veel gevallen zelfs toeneemt. Voor de eerdergenoemde arbitragetribunalen die oordelen over investeringen worden er weliswaar stabielere en meer transparante vormen uitgedacht, maar het blijft een feit dat grote bedrijven te vaak aan het langste eind trekken in dat soort procedures, en zo verliezende landen in een financiële afgrond storten.

Overdenking van dit alles geeft voor mij reden om van perspectief te wisselen. Een andere vorm van wereldhandel is dringend noodzakelijk, en de beschreven akkoorden moeten drastisch op de schop. In dit opzicht is er eveneens reden om de huidige trend van de ‘deglobalisering’ niet per se als iets slechts te zien.