Terug naar Aristoteles

Na de val van de Berlijnse muur in 1989 werd het ‘einde van de geschiedenis’ uitgeroepen. Onze westerse, liberale democratie had definitief gewonnen van het communistische experiment in het Oosten. Bij het touwtrekken tussen kinderen van 50 jaar op het schoolplein van de geschiedenis, hadden de kinderen uit het Oosten het touw toch nog onverwacht los moeten laten, waardoor de kinderen uit het Westen allemaal achterover vielen. In de bijbehorende euforie, die de allerhoogste bestuursorganen van het land bereikte, werd het zegevierende liberalisme verheven tot de overtreffende trap van het neoliberalisme. In de geest van de Engelse premier Margaret Thatcher bestond er helemaal geen ‘samenleving’ en kon dus alles worden geprivatiseerd. Tegelijkertijd beijverden filosofen zich om vanuit dezelfde ‘postmoderne’ tijdgeest het einde van ‘de waarheid’ uit te roepen. De beperkte kenbaarheid van ‘de’ waarheid werd verward met het bestaan ervan. Voortaan had iedereen zijn eigen ‘waarheid’ en was alles een subjectieve constructie. Van een min of meer gedeelde opvatting over de toestand van de wereld was dientengevolge geen sprake meer, dus ook niet over de in die wereld optredende problemen, laat staan over de daarbij behorende oplossingen.

Met de succesvolle uitschakeling van zowel de overheid als ‘de waarheid’, hebben die kinderen van inmiddels 80 jaar in het Westen een systeem gecreëerd dat net zo hard uit de rails loopt – alleen aan de andere kant – als eerder het systeem in het Oosten,. De stelselmatige ontkenning van de ‘grenzen aan de groei’, de ontkenning van de klimaatverandering en het tot religieuze proporties verheffen van de ‘financiële markten’, zijn ook de grenzen van de beschaving in zicht gekomen. Van een moreel kader is geen sprake meer. Of, om met de Franse president Macron te spreken, we hebben geen idee meer wat we onder ‘vooruitgang’ verstaan. Het einde van de geschiedenis dreigt het einde van de beschaving te worden.

Tegen deze achtergronden heeft voortzetting van de politiek-maatschappelijke discussie geen zin. Zoals onlangs weer bleek met betrekking tot stikstof en klimaat draait die discussie in grote kringen rond, om na decennia weer op exact hetzelfde punt uit te komen. We weten al lang dat problemen niet worden opgelost op het niveau waarop ze zijn ontstaan. De discussie zal daarom met kracht naar een hoger niveau moeten worden getild. Die discussie dient te worden ondersteund door de gelijktijdige herwaardering van de wetenschap, die zich niet meer alleen moet richten op meer weten van minder, maar ook op meer weten van meer, dat wil zeggen de grotere samenhang. Dat levert voor de kortere termijn twee zeer wezenlijke agendapunten op:

  • kunnen we alsnog tot een min of meer gedeeld moreel kader komen, het min of meer eens worden over wat we onder ‘vooruitgang’ verstaan?
  • kunnen we tot een financieel bestel komen, dat niet meer is losgezongen van dat morele kader en dat dienstbaar is aan de soort vooruitgang die we gezamenlijk wensen?

De enige reden om beide vragen hier niet uitgebreid te behandelen is de beperkte ruimte, niet het ontbreken van antwoorden.

Op basis van een paar duizend jaar wetenschap, kunst en cultuur weten we langzamerhand namelijk vrij goed hoe dat morele kader eruit ziet. Al in de deugdethiek van Aristoteles komt het zinzicht naar voren dat het goede het midden is tussen twee kwaden. Dat de menselijke natuur niet eenzijdig ‘collectief’ of eenzijdig ‘individueel’ is, en dat de enige manier van menszijn bestaat uit het binnen grenzen handhaven van het principiële evenwicht daartussen. Touwtrekken in de collectieve dan wel de individuele richting getuigt van een primitief mensbeeld. Hetzelfde geldt voor het evenwicht tussen het fysiek materiële en de niet-materiële, geestelijke, menselijke kwaliteiten. Dat evenwicht wordt door de eeuwen heen bevestigd door de grote meesterwerken van kunst en cultuur. De discussie zou dus onder meer moeten gaan over het principiële evenwicht tussen publieke en private aangelegenheden. Nu materiële groei niet meer mogelijk is, vraagt dat om nieuwe antwoorden.

In het financiële bestel is het probleem hetzelfde; publieke en private belangen lopen bij de mega-miljarden opportunistisch door elkaar. Als het goed gaat zijn we liberaal, als het slecht gaat dan zijn we socialist of beter gezegd communist, want dan moet iedereen meebetalen aan de private verliezen. Honderd jaar geleden, na de grote crisis van 1929 hebben Chicago-economen daarom bepleit om het geldstelsel te hervormen. Het gaat daarbij om precies hetzelfde; de ontvlechting van publieke en private belangen en vervolgens het handhaven van het principiële en ‘theoretische’ evenwicht daartussen.

We moeten in 2023 anders gaan denken over het politieke en maatschappelijke debat.  Het kinderachtige touwtrekken en de discussie over irrelevante details moet stoppen. De discussie moet gaan over een nieuw moreel kader en daarmee over de herontdekking van Aristoteles en de fundamenten van de westerse beschaving.