Het beeld van de wetenschapper

Als kind had ik nooit de ambitie, niet eens de gedachte, om wetenschapper te worden. Ik kom uit een arbeidersgezin en dat ik vwo ging doen was al heel wat. Op basis van de carrières van mijn vader en ooms ging ik ervan uit dat ik na school zou gaan werken. Totdat klasgenoten me voor gek verklaarden en ik na een mislukte toelating tot de Rijksluchtvaartschool uiteindelijk toch ging studeren. In Delft was dat, Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek. Al snel kwam ik erachter dat het rekenen aan vleugels niet mijn ambitie was en ik schakelde om naar Civiele Techniek, en die studie maakte ik af.

Eerder in mijn jeugd had ik het geluk dat mijn ouders mij naar een Jenaplanschool stuurden. Daar kon ik op mijn eigen tempo – snel – door de leerstof heen en werd mijn creativiteit en expressiviteit gestimuleerd, zaken die ik als verlegen jongetje anders had verstopt. Mijn middelbare school bood ook ruimte voor creativiteit en idealisme: het Mill Hill College was landelijk bekend van de rommelmarkt waarmee geld werd ingezameld voor Afrika. Verder waren de vakken natuurlijk niet anders dan elders en leerde ik wat de meeste scholieren leerden: een vooral op ratio gerichte ontwikkeling.

Ook van de wetenschap was mijn beeld dat het mensen betrof die vooral met hun hoofd werkten en dagenlang in stoffige kamers zaten te kauwen op lastige materie. Het halen van tentamens en practica had dan ook vooral te maken met het intellectueel eigen maken van kennis die door anderen was ontwikkeld, wetenschappers waar je groot respect voor leerde te hebben, want hun experimenten hadden geleid tot de wetten en formules waarmee wij nu werken. Het was duidelijk dat zij gedreven waren geweest in hun vak, maar gek genoeg leerde ikzelf weinig van die gedrevenheid in de stof die ik moest leren.

Totdat het einde van mijn studie naderde en ik steeds meer de bezieling miste die ik buiten de studie wel had voor zaken als het milieu, de natuur en onze gezondheid. Niets van wat ik leerde leek daarmee van doen te hebben. Totdat ik vakken ging volgen bij de faculteit Bouwkunde en een stukje creativiteit en idealisme terugvond bij architect-uitvinder-hoogleraar Jón Kristinsson. Ik zag hoe ik mijn zorgen over de toestand van de wereld in oplossingen voor de gebouwde omgeving kon verwerken. Ik studeerde af op mens- en milieuvriendelijke utiliteitsbouw, en dat bleek onbedoeld de start van mijn lotsbestemming. Ik ging parttime werken bij een milieuadviesbureau en parttime als docent/onderzoeker aan mijn alma mater.

Ook al vonden veel van mijn collega’s dat ik maar in een activistische hoek van de wetenschap zat, benaderde ik alles wetenschappelijk onderbouwd. De kennis die ik opdeed en verder ontwikkelde, onderwees ik aan studenten. Hoewel ik met mijn collega’s al in de jaren ’90 zag dat het de verkeerde kant op ging met klimaat, energie, water en grondstoffen, hield ik het bij rationele onderbouwing van de problematiek en optimistisch-creatieve concepten, ontwerpen en technieken die daar iets tegen konden doen. Ik stelde me publiekelijk niet activistisch op, evenmin toen de sociale media opkwamen.

Te lang heb ik me gehouden aan mijn cartesiaanse beeld van de rationeel opererende academicus die alles wetenschappelijk onderbouwt en zich niet publiek uit over zijn zorgen en de urgentie om zaken aan te pakken. Dat veranderde toen ik op redelijk late leeftijd mijn promotieonderzoek startte en daarmee kon onderbouwen wat ik al langer vermoedde: dat we in de aandacht voor een duurzame gebouwde omgeving focusten op de verkeerde zaken. Die vier jaar van onderdompeling in rekenmodellen gaf me voldoende vertrouwen om de wereld te kunnen vertellen hoe het zit, en vanaf dat moment ging ik dat ook doen.

Nu zijn we achttien jaar verder, ben ik talloze onderzoeksprojecten wijzer en weiger ik nog die wetenschapper te zijn die ik dacht te moeten zijn toen ik mijn academische carrière begon. Ik ben dus anders gaan denken over onze rol in de maatschappij. Als onderzoeker leer je als geen ander snel over wat gaande is op je vakgebied, en daarin kun je snel herkennen waar het misgaat. Toevallig is dat in mijn vakgebied ernstig het geval: de problemen die ik in de jaren ’90 voorzag zijn helaas alleen maar urgenter geworden. Als wetenschapper vind ik het ethisch onverantwoord als we daar geen ruchtbaarheid aan geven. Daarom deel ik al mijn kennis nu met andere academici, professionals, burgers en overheden, teneinde hen te waarschuwen maar vooral te inspireren en aan te zetten tot actie.

Mijn traditionele beeld van de wetenschapper is daarmee veranderd in iemand die vanuit zijn kennis de maatschappij verder helpt en behoedt voor rampen. Aan de TU Delft mag ik bovendien nu als Coördinator Duurzaamheid invulling geven aan het credo Practise what you teach and preach.