Het verleden van de toekomst

In zijn studie What We Owe The Future (2022) schrijft filosoof William MacAskill hoe wij verantwoordelijk zijn voor de wereld van toekomstige generaties en hoe we een betere wereld kunnen creëren. Daarbij kijkt hij naar het verleden om te zien hoe waarden en normen de toekomst (ons heden) hebben beïnvloed. Hij stelt dat hij geen oordeel wil vellen of waarden goed of niet goed zijn, ofschoon de voorbeelden die hij gebruikt het tegendeel lijken aan te tonen. Hij schrijft bijvoorbeeld over het belang van de afschaffing van slavernij en het vrouwenstemrecht. Hij stelt ook dat een eeuw geleden eugenetica (in het kort: het creëren van de perfecte mens) gedwongen sterilisaties en abortussen bij zwakbegaafden en andere bevolkingsgroepen voorstond. De extreme interpretatie van deze denkbeelden en uitvoering door het nazisme riep zoveel afschuw op dat Eugenetica niet meer acceptabel was. Zo lijkt het dat twee negatieve ontwikkelingen elkaar ophieven. Uiteindelijk wil MacAskill dat we aan een toekomst werken waar zo veel mogelijk opties, qua waarden en normen, voorstelbaar zijn.

Het maken van keuzes voor de toekomst intrigeert me, ook als historisch onderwerp. Ik ben bezig met een onderzoek naar toekomstplanning in de Verenigde Staten tussen 1939 en 1969. Op basis van mijn research wil ik een tweetal kanttekeningen maken bij de beschouwingen van MacAskill, specifiek inzake eugenetica. Ten eerste zou ik eerder naar de bredere discussie over Sociaal Darwinisme kijken. Aan het begin van de 20e eeuw is in de Verenigde Staten Sociaal Darwinisme een populair denkbeeld. Interpretaties van de evolutietheorie van Charles Darwin leidden tot nieuwe opvattingen op meerdere gebieden, zowel over de samenleving als over internationale betrekkingen.

Eugenetica was één van de opvattingen die zich baseerde op Darwins evolutieleer. In de Verenigde Staten koppelden William Z. Ripley, hoogleraar economie aan het Massachusetts Institute of Technology (MIT), en Madison Grant, jurist, de theorieën van Darwin en eugenetica aan rassentheorieën en hun vrees dat meer immigratie uit Zuid- en Oost-Europa, laat staan uit Azië, een bedreiging zou zijn voor het Noord-Europese/Teutoonse ras en de ondergang van het Angelsaksische Amerika. Zij waren tegen immigratie (behalve uit Noordwest-Europa), hetgeen bijdroeg tot de strikte Amerikaanse immigratie-wetgeving van 1924. Ook droegen zij bij aan het debat over rassenvermenging en de wetgeving tegen raciaal gemengde huwelijken (die in sommige staten tot 1967 bleven gelden). Madison Grant en jurist en historicus Lothrop Stoddard zagen deze raciale conflicten en strijd om het voortbestaan ook op het gebied van internationale betrekkingen, in hun respectievelijke boeken The Passing of the Great Race (1916) en The Rising Tide of Color Against White World-Supremacy (1920). Uit deze korte observaties over eugenetica in de Verenigde Staten blijkt dat MacAskills focus op gedwongen abortus en sterilisatie voorbijgaat aan de bredere maatschappelijke impact van Sociaal Darwinistische denkbeelden.

Ten tweede is de link die MacAskill legt tussen de afkeer van nazisme en eugenetica/rassenleer misschien te kort door de bocht. Als, bijvoorbeeld, president Franklin D. Roosevelt nadenkt over de toekomst van Japan na de Tweede Wereldoorlog, botsen zijn raciale opvattingen met zijn plannen voor de naoorlogse wereld, inclusief de ‘Four Freedoms’, de Verenigde Naties en de ‘Family of Nations’. Roosevelt publiceerde al sinds de jaren 20 over de ongewenstheid van Japanse, maar ook Zuid- en Oost-Europese immigratie naar de Verenigde Staten. Zijn denkbeelden over Japan en Japanners zijn een mengeling van vrees voor Japanse expansiedrift in de wereld, het niet kunnen integreren van Japanners in de Amerikaanse samenleving (ook een observatie uit de jaren 20 en niet pas later, zoals bij de internering van Japanse Amerikanen tijdens de Tweede Wereldoorlog) en de problemen van rassenmenging tussen Japanners en Westerlingen (dat kon wel goed gaan tussen Chinezen of Indonesiërs en Europeanen stelde hij).

Naast deze raciale denkbeelden heeft Roosevelt de overtuiging dat de Tweede Wereldoorlog grotendeels een gevolg is van de vredesbepalingen na de Eerste Wereldoorlog. Met name het niet ingrijpen in de Duitse politiek, waardoor radicale bewegingen een kans kregen, en de herstelbetalingen die de Duitsers moesten betalen leidde, volgens Roosevelt, tot wraakgedachten, die weer de Tweede Wereldoorlog tot gevolg hadden. Anders dan MacAskill beweert, is in het geval van Roosevelt niet zijn afkeer van nazisme (ofschoon hij die zeker had), maar zijn wens om een volgend internationaal conflict te voorkomen beslissend voor zijn keuze tegen raciale opvattingen en voor de Verenigde Naties, inclusief Japan, een democratisering van Japan en deelname van Japan aan de internationale economie.

Met deze twee voorbeelden wil ik laten zien dat MacAskills uitgangspunt over normen en waarden verder historisch onderzoek verdient. In mijn onderzoek naar Amerikaanse toekomstvisies in de periode 1939-1969 besteed ik aandacht aan zowel de aannames van de planners, alsmede hoe snel visies kunnen veranderen, door technologische ontwikkelingen of maatschappelijke opvattingen. Het ontstaan en de verandering van visies geven een inzicht in de denkbeelden tijdens deze historische periode, alsmede van de keuzes en compromissen tussen diverse normen en waarden waar MacAskill het over heeft voor de wereld van toekomstige generaties.