Luchtkastelen

De jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw waren een eerste, ware bloeitijd voor de zogenaamde participatiekunst. Deze kunstpraktijk kenmerkt zich door projecten die geïnitieerd worden door een of meerdere kunstenaars, waarbij vervolgens leden van het publiek worden uitgenodigd om bij te dragen aan de verdere realisatie ervan. Participatieve kunstwerken – dit kunnen bijvoorbeeld installaties, performances of videowerken zijn – hebben een open, dynamische structuur, welke in beweging gebracht, veranderd of afgemaakt kan worden door een of meerdere participerende publieksleden. Zonder de actieve bijdrage van deze deelnemers blijven de kunstwerken in zekere zin ‘levenloos’ of ‘onvoltooid’. Een goed voorbeeld hiervan is het project Fluids dat kunstenaar Allan Kaprow initieerde in 1967. Hij nodigde participanten uit om, op zijn aanwijzingen, rechthoekige structuren te bouwen met blokken van ijs. Eenmaal gereed zouden de constructies langzaam smelten en uiteindelijk verdwijnen.

Veel participatieve projecten die tot stand kwamen in de jaren zestig en zeventig hadden – net als Fluids – een tijdelijk, efemeer karakter en zijn dus niet bewaard gebleven in musea of andere erfgoedinstellingen. Wel is er van verschillende initiatieven prachtig beeld- en documentatiemateriaal overgeleverd, waardoor we vandaag de dag een impressie kunnen krijgen van de participatieve situaties in die tijd en de resultaten ervan. Waar we echter maar moeilijk zicht op krijgen, is op de participanten van toen. Behalve dat we ze zien participeren op de foto’s, weten we vaak maar weinig van ze. Wie waren ze? Waarom namen ze deel? Hoe ervaarden ze hun deelname aan het specifieke kunstproject? Juist omdat hun aandeel zo belangrijk was in de totstandkoming van participatieve kunstwerken, wordt hun stem, hun perspectief node gemist in het verhaal van de participatiekunst. De participanten kunnen niet alleen gezien worden als belangrijke overblijfselen van de verschillende kunstprojecten (waar zij immers onderdeel van waren), maar ook als belangrijke opslagplaatsen van herinneringen.

Voor mijn huidige onderzoek probeer ik mensen te vinden die in 1972 in Groningen door de Waterwalk Tube liepen en zo bijdroegen aan een participatief kunstproject. Deze opblaasbare plastic buis was in het Verbindingskanaal gelegd door de ontwerper Theo Botschuijver en kunstenaar Jeffrey Shaw. Zij hadden in 1967, samen met architect Sean Wellesley-Miller, de Eventstructure Research Group (ERG) opgericht en experimenteerden sindsdien met grote pneumatische structuren. De mannen van ERG hoopten met hun uitnodigende opblaaskunst mensen in beweging te brengen en onverwachte ervaringen te bezorgen. Inwoners van Groningen konden op 28 augustus 1972 (tijden de viering van het Groningens Ontzet) via een draaideur een buis binnenstappen en zo, gedragen door de constructie van PVC, folie en lucht, over het water lopen, iets wat niet bepaald alledaags was. Op foto’s van fotograaf Pieter Boersma is te zien dat vele kinderen en volwassenen zich verzamelden bij de Waterwalk Tube en deelnamen aan dit bijzondere event, dat slechts een dag duurde.

Het opsporen van mensen die meer dan 50 jaar geleden in Groningen interacteerden met een plastic buis, blijkt een uitdaging. Hoewel ik uitvoerig archiefonderzoek heb gedaan en via sociale media, zoals Facebook en LinkedIn, en regionale kranten en radio verschillende oproepen heb gedaan, heb ik tot op heden slechts een klein aantal participanten kunnen identificeren en ondervragen. De vele anderen lijken – net als het project zelf – opgegaan in rook (of in het Engels: ’vanished into thin air’). Vanzelfsprekend zullen verschillende van de participanten van toen, vandaag de dag niet meer leven. Tegelijkertijd merk ik dat mijn middelen als kunsthistorisch onderzoeker op dit moment beperkt zijn.

Als ik groot mag dromen dan zou ik meer tijd hebben en meer mensen kunnen inzetten om de sporen van de participanten van toen na te gaan. Dan zou ik systematisch alle bejaardenhuizen in de provincie Groningen bezoeken en de bewoners ervan stuk voor stuk ondervragen. Dan zou ik proberen ook via de landelijke media aandacht voor de zaak te genereren. Dan zouden er wellicht ook digitale technologieën kunnen worden ingezet om de gezichten van mensen op de bewaarde foto’s te herkennen en op te sporen (en zouden privacy-bezwaren even niet bestaan). Dan zou er meer samenwerking mogelijk zijn met andere onderzoekers en erfgoedinstellingen. En een dergelijke zoektocht zou dan niet alleen worden opgezet voor de Waterwalk Tube uit 1972, maar voor al die intrigerende participatieve kunstwerken uit de jaren zestig en zeventig die, alleen al in Nederland, plaatsvonden.

Participatiekunst is gericht op de deelname van het publiek en wordt door initiatiefnemers ook regelmatig gepresenteerd als ‘kunst voor en van het volk’. Daarom worden deze kunstprojecten vaak ook bewust buiten de muren van het museum gerealiseerd. Juist voor de geschiedenis van deze kunstvorm is het van belang om de verhalen van het publiek op te sporen en te behouden. Zij zijn niet alleen getuigen, maar ook coproducenten van de kunstprojecten. Zij kunnen de projecten, die er fysiek vaak niet meer zijn, met hun verhalen mede in ‘leven’ houden. Het zou kunnen leiden tot een meer inclusieve kunstgeschiedenis en een meer participatieve benadering van erfgoed. Wellicht schets ik een luchtkasteel dat met een simpele speldenprik weer leeg kan lopen. De inflatables van ERG leren mij in ieder geval dat met lucht meer mogelijk is dan je denkt.

Foto: Pieter Boersma

 

1 bijdrage
 
Jaarlijkse vraag: Luchtkastelen