Je ziet niet waar je naar kijkt
Ebbe Tim Ottens
Eén van de grootste misverstanden is dat je zou kunnen zien waar je naar kijkt.
Waar komt dat vreemde idee toch vandaan? We vinden het in een van de belangrijkste teksten uit de moderne filosofie, de Meditaties van René Descartes. Zijn meditaties beschrijven een gedachte-experiment: hij vraagt zich af waar hij nu toch werkelijk zeker van kan zijn; hij is op zoek naar een basis van absolute kennis. Hij weet dat zijn zintuigen hem soms misleiden, dus daarmee kan hij geen basis bouwen. Sterker nog, misschien is er wel een kwade geest die ons voor de gek houdt, die ons dingen laat zien die helemaal niet bestaan. Het enige waar we zeker van kunnen zijn, is dát we bestaan. Er moet immers een bestaande zijn dat de gedachte kan bezigen. Van daaruit stroomt het beroemde, cogito ergo sum. Het denken, res cogitans genoemd, bestaat voor Descartes niet in de fysieke ruimte, dat alles is het res extensa. Wij zijn subjecten, en de wereld, ons lichaam, alles wat zich uitstrekt in het fysieke, zijn objecten. We hebben, voor Descartes, een onmiddellijke toegang tot de dingen, er is geen al bestaande relatie tussen ons en de objecten in de wereld. We zien, waar we naar kijken.
Een paar eeuwen later vinden we een breuk bij Heidegger. Hij schrijft dat als men een hamer ziet, dat men dan denkt aan de hamer in relatie tot de spijker. Als je een hamer oppakt kun je voelen of deze juist uitgebalanceerd is. De hamer bekijken we dus bevooroordeeld, er is een juiste hamer. Het is onmogelijk om directe toegang te krijgen, er bestaat een relatie, vergeten door Descartes, tussen subject en object.
Er wordt tegenwoordig veel gesproken over gezond verstand, logisch nadenken, nuchterheid. Allemaal termen die, als je ze stevig aan de tand voelt, zich onthullen als het idee dat je alles objectief en rationeel kunt bekijken, onbevooroordeeld dus; maar in feite hebben we, vanwege onze opvoeding, de cultuur waar we in opgegroeid zijn en de media die we consumeren, allerlei ideeën over hoe de dingen horen te zijn. Wij denken dus helemaal objectief naar een hamer te kunnen kijken, maar zien op de eerste plek gereedschap waarmee je spijkers in de muur moet tikken. Denk bijvoorbeeld aan de ‘rol’ van de vrouw of de man in het gezin, dat het ‘logisch’ is dat je stemt op een partij die (financieel) het meeste voor jou doet, of dat je de wereld zoals die is maar gewoon hoort te accepteren en dat gevoelens van existentiële onmacht ‘er nu eenmaal bij horen’.
Het is dus belangrijk om onze relatie tot de zaken te onderzoeken: waarom vinden we iets, op welke manier is iets historisch zo gegroeid, uit wat voor cultuur komt ons denken voort?
