De hoeveelheid mensenrechtenschendingen in een land is altijd omgekeerd evenredig aan de hoeveelheid klachten over mensenrechtenschendingen die je daar hoort. Hoe meer klachten er worden geuit, hoe beter de mensenrechten worden beschermd

Daniel Patrick Moynihan (Amerikaans politicus en diplomaat)

Aangehaald en geprezen in het boek van Maarten Boudry Het verraad aan de verlichting, om het contrast tussen een vrije en een onvrije samenleving te benadrukken. Kathryn Sikking noemt het ook wel een ‘informatieparadox’. Als mensenrechtenorganisaties hun werk goed kunnen uitoefenen, sporen ze ook meer wantoestanden op.

 

De creatieve paradox van vrijheid en structuur

Eline van den Broek-Altenburg

Als vrijheidsvechter geloof ik graag dat mijn creatieve brein optimaal tot z’n recht komt als ik onbelemmerd kan doen en laten wat ik wil, zo lang ik anderen daar niet mee schaadt. Wanneer de perceptie van autonomie zegeviert, voel ik mij onoverwinnelijk. Tegelijkertijd constateer ik dat mijn grootste successen en productiviteit altijd voortkomen uit structuren zoals regels, rust en regelmaat.

Plato biedt (deels) uitkomst. Plato zag vrijheid niet als het onbelemmerd kunnen doen wat je wilt, maar als een staat van harmonie tussen de verschillende delen van de ziel (de rationele, de spirituele en de begeerlijke) en het vervullen van je rol (en verantwoordelijkheid) in de staat. Plato geloofde dat mensen door deugdzaam te zijn, en te kiezen voor deugdzame acties, vrijer worden. Hoe zich dit vertaalt tot creativiteit is mij nog niet duidelijk, maar de ontdekkingsreis hoe deze paradox op te lossen houdt mij geprikkeld.

 

Taal zet alles op losse schroeven

Antal van den Bosch

Taal is een effectief communicatiemiddel dat “goed genoeg” werkt onder de juiste omstandigheden – maar werkelijk alles aan taal is onbetrouwbaar. We weten nooit zeker of we als ontvanger de zender goed hebben begrepen. De kans is groot dat u mij nu ook niet begrijpt. Tegelijk hebben we vrijwel het hele wetenschappelijke bouwwerk gebouwd op taal. Heeft er iemand wel eens een risicoanalyse gemaakt van hoeveel er is misbegrepen in de wetenschap door interpretatieverschillen, en wat daarvan de consequenties zijn geweest?

 

Succesvolle maatregelen uit het verleden belemmeren de voorbereiding op toekomstige risico’s

Lidwien Smit

Als samenleving zijn we in staat om doeltreffend op te treden tegen milieuproblemen, natuurrampen of pandemieën. Denk aan de emissiemaatregelen waardoor zure regen sterk is afgenomen, weerwaarschuwingen waardoor mensen thuisblijven bij storm of gladheid, of de snelle ontwikkeling van vaccins die beschermen tegen COVID-19. De schade en gevaren die we vermeden hebben lijken achteraf minder ernstig. En doordat problemen zijn opgelost en de schade beperkt is gebleven, ontstaat de onjuiste indruk dat ons optreden niet nodig was. “Je hoort ook nooit meer wat van zure regen”, “Code rood? Vorige keer was er ook niets aan de hand!”, “Er ligt toch niemand meer met COVID-19 in het ziekenhuis?”. Terwijl die beperkte schade juist het gevolg was van doeltreffende maatregelen. Deze paradox leidt ertoe dat we ons onvoldoende inzetten om stikstofemissies, klimaatverandering en toekomstige pandemieën aan te pakken.

 

Even niets doen is vaak het meest productief

Joris van Zundert

Wetenschappers zijn ontzettend goed in het zich diep ingraven in een probleem. Door elk onderdeel van het probleem ongelofelijk goed te bestuderen kennen ze het vraagstuk van binnen en buiten en tot in het diepste detail. Maar vaak lijkt het probleem daardoor ook alles overweldigend en schier onmogelijk op te lossen. Welkom bij wat we “analysis paralysis” noemen: je probleem zo grondig kennen dat geen enkel antwoord ook maar het begin van een oplossing lijkt te zijn. Hoe hard je ook probeert, hoeveel nachten je ook zwoegt, hoeveel uren denkwerk je ook verbrandt: dat stomme vraagstuk blijft onopgelost. Op dat moment zit je dus té dicht op je probleem. Harder werken, er dwars doorheen willen gaan, heeft dan geen zin. Hoe harder je duwt hoe meer weerstand je krijgt.

Op zo’n moment moet je gewoon even niets doen. Ga lekker in de tuin zitten, lees een boek, kijk een film, en… slaap! De oplossing valt je de volgende morgen bij het douchen in. Of, zoals mijn oude wijze promotor eens zei: “Heb je vandaag al een lange wandeling gemaakt?”

 

Het nut van kunst is dat ze geen nut heeft

Sabine Roeser

De waarde van kunst laat zich niet reduceren tot nut, en laat zich niet tot enkele regels samenvatten. Zodra we dat proberen, zal kunst deze regels weer openbreken. Als we kunst voor een karretje proberen te spannen wordt ze reclame, of nog erger, propaganda. Kunst heeft intrinsieke waarde en is intrinsiek autonoom. Juist daardoor is ze van onschatbare waarde voor ons.

 

Om jezelf te blijven moet je veranderen

 Jan Bransen

Het is een prachtige paradox die Gloria Gaynor bezingt in haar grote hit I will survive. “You see me”, zingt ze, “somebody new.” Het beste bewijs dat er voor Gaynor is om te laten zien dat ze haar destructieve relatie heeft overleefd, is te laten zien dat ze een nieuwe persoon is geworden. Personen kunnen overleven door te veranderen. Dat lijkt toch wel het omgekeerde van de strikt logische notie van identiteit die stelt dat iets alleen zichzelf is, en blijft, als het al zijn eigenschappen behoudt. Hoe zit dat? Hoe kan iets zichzelf blijven door te veranderen?

Ondanks deze opvallende paradox heeft de songtekst van Gaynor voor ons iets vanzelfsprekends. We begrijpen het verschijnsel maar al te goed. Er kunnen zich situaties in ons leven voordoen waardoor onze concrete verschijningsvorm totaal niet meer in overeenstemming is met wie we eigenlijk, echt zijn. We kunnen ons zelfs voorstellen dat het op een bepaald moment zo slecht met ons gaat dat we onze essentiële eigenschappen werkelijk verloren lijken te hebben. Er is heel wat lenigheid van geest nodig om overtuigend uit te leggen hoe dat denkbaar is. Probeer het eens met deze twee suggesties.

Ten eerste zijn de essentiële eigenschappen van een persoon – anders dan de essentiële eigenschappen van, bijvoorbeeld, een sleutelhanger, een deux chevaux of een konijnenhok – reflexieve eigenschappen. Je identiteit is geen op zichzelf staand gegeven, maar bestaat in de relatie die je met jezelf hebt. Die relatie krijgt al heel vroeg vorm in de interactie met je lichaam (‘Hé,’ beseft de baby, ‘dat is mijn hand’), met de mensen om je heen (‘Hé, jij wilt met mij stoeien’) en met de dingen om je heen (‘Hé, die steen is veel groter dan ik’). Deze relatie is dynamisch, een voortgaand proces waarin je iets van jezelf gaat verwachten. Daarin zit hem de crux: dat je iets van jezelf gaat verwachten. Daarmee ontstaan de plannen, projecten, missies, teleurstellingen, successen, enzovoort. En daarin ontstaat een onmiskenbaar significante, maar ook flexibele en ongedefinieerde identiteit. Die te behouden is een kwestie van haar vorm te geven, is een kwestie van veranderen, meebuigen, aanpassen, verzetten, herzien, enzovoort.

Daarom, ten tweede, zijn de essentiële eigenschappen van een persoon normatieve eigenschappen. Je identiteit is geen feitelijk gegeven, maar is jouw missie. Een belangrijk kenmerk van een missie is dat er een grote kloof kan bestaan tussen de concrete uitvoering en het idee erachter. Vergelijk het met iemands poging een konijnenhok te maken. Stel dat diegene zo’n waardeloze timmerman is dat het gedrocht dat uiteindelijk achter in zijn tuin staat door niemand herkend wordt als een konijnenhok. Toch zou diegene gelijk hebben als hij zou zeggen dat het zijn missie was om een konijnenhok te maken, wat voor misbaksel het resultaat ook is.

Missies hebben een essentie die normatief van aard is, het zijn pogingen een norm te realiseren. Jouw poging om als persoon te overleven, jezelf te blijven, is altijd een kwestie van jezelf op een bepaalde manier te realiseren, een manier die voor jou significant is. Natuurlijk kun je jezelf daarin voor de gek houden en een missie op je nemen die helemaal de jouwe niet is. Het kan lang duren voor je dat ontdekt, zo lang dat je zo goed als onherkenbaar bent geworden voor jezelf. Zodra je je dat realiseert, moet je jezelf drastisch veranderen, een nieuw mens worden om jezelf weer te kunnen zijn. Precies zoals Gloria Gaynor zingt.

 

Ga je mee verdwalen? Ik weet de weg (Loesje)

Caro Suringar

In onderzoek, maar ook in het leven is het naar mijn idee vaak schipperen tussen het ‘niet-weten’ en het ‘weten’. Het ‘weten’ kan kaders scheppen, waarbinnen het ‘niet-weten’ onverwachte paden kan creëren. Het geeft mij vertrouwen om te kunnen balanceren tussen ‘de weg weten’ én de ruimte hebben om te mogen verdwalen. Daarnaast klinkt het ook nog eens hartstikke gezellig om samen te verdwalen.

 

De bedoelde interpretatie van deze rij symbolen is niet die van een zin in de Nederlandse taal

Jan Broersen

Paradoxen zoals de leugenaarsparadox (“wat deze zin zegt, is niet waar”) worden semantische paradoxen genoemd. Maar ik denk dat dat een slechte naam is. Bij de leugenaarszin zit het conflict in de waarheid van de zin (waar of niet waar), maar niet in haar betekenis. Zou het conflict in de betekenis zitten, dan zouden we niet eens toekomen aan het herkennen van een conflict in de waarheid van de zin. Maar ik denk dat er inderdaad ook daadwerkelijke semantische paradoxen zouden kunnen bestaan. Dat zijn dan paradoxen waarbij we niet twijfelen tussen waar en onwaar, maar tussen betekenisvol en betekenisloos. De betekenis van zo’n zin zou dan moeten uitdrukken dat de zin betekenisloos is. Ik wil de zelfreferentie uit de leugenaarszin dus nog directer maken en de slang zichzelf niet alleen in de staart laten bijten maar zichzelf helemaal laten opeten. Ik zoek al lang naar voorbeelden van zulke zinnen. Misschien is “De bedoelde interpretatie van deze rij symbolen is niet die van een zin in de Nederlandse taal” er een. Of anders “bsdlf subsjdbvj ihnsdblub ujsbedhb usbedlhj”. Beide voorbeelden zijn niet 100% bevredigend. Misschien moet de conclusie zijn dat zulke echte semantische paradoxen niet kunnen bestaan? Een zin kan niet betekenen dat ze niets betekent? En: is dit misschien ook waar abstracte kunst vaak over gaat? Willen betekenen dat het niets betekent? Het onmogelijke willen betekenen?

 

Haast je langzaam

Inge de Wolf

Ik ben een ongeduldig type en werk in het onderwijs, waar men van aanpakken weet. Door je langzaam te haasten, bouw je de noodzakelijke vertraging in. Dit helpt voor creativiteit, focus en effectiviteit.

 

Een democratische meerderheid kan beslissen dat een tiran moet regeren

Rutger Claassen

In een voetnoot in hoofdstuk 7 van zijn beroemde hoofdwerk ‘The Open Society and its Enemies’ (1944) munt Karl Popper de ‘paradox van de democratie.’ Hij omschrijft die als ‘de mogelijkheid dat de meerderheid kan beslissen dat een tiran moet regeren.’ Al langer in de Westerse politieke traditie werd het gevaar van de macht van de democratische meerderheid erkend. Zo wees Tocqueville al in de 19e eeuw op het gevaar van de ‘tirannie van de meerderheid’ die een minderheid kan onderdrukken. Popper gaat een stap verder: de meerderheid kan de democratie afschaffen. De democratie is inherent kwetsbaar. De democratische machtsgreep van Hitler lag nog vers in het geheugen. Ook vandaag de dag zien we tirannen democratisch aan de macht komen, en met een beroep op hun meerderheidsmandaat de beslissingen van rechters opzijzetten, ambtenaren ontslaan, journalisten en wetenschappers muilkorven.

Maar de beroemde paradox – zou ik willen stellen – is geen paradox. Het is een echte tegenstelling. Popper accepteert te gemakkelijk de meerderheidsregel als de essentie van democratie. Maar democratie is in de kern collectief zelf-bestuur, waarin elk lid van het collectief gelijk is aan ieder ander. Denk aan een groep vrienden die democratisch een vakantiebestemming kiest. Idealiter kan iedereen zich in de bestemming vinden. Iedereen heeft een veto. De groep zal tot het uiterste gaan om aan besluitvorming bij consensus vast te houden. Dat vereist een mentaliteit gericht op compromis, waarbij iedereen iets moet inleveren, maar iedereen ook iets wezenlijks kan bijdragen.

Groepen wijken van de concensusregel alleen af om pragmatische redenen, wanneer de groep te groot wordt om een consensus te vinden, maar het toch dringend van belang is om een gezamenlijk besluit te kunnen nemen (actie!). De meerderheidsregel is dus een pragmatische afwijking van het ideaal: consensus. Vaak wordt gezegd dat de rol van de ongekozen machten van rechtspraak, ambtenarij en media is om een gezond tegenwicht te bieden aan de democratische politiek. Maar dat vereenzelvigt veel te gemakkelijk de democratie met de meerderheidsregel. Die regel is op democratische gronden imperfect, want een afwijking van het vetorecht dat de principiële gelijkheid van elk lid van de gemeenschap beschermt. Precies daarom is de democratie te kwetsbaar om aan een simpele democratische meerderheidsregel over te laten.

In veel polder-overleggen is de traditie nog steeds om naar consensus te streven. En bij de uitzending van militairen is het in de Nederlandse politiek gebruikelijk om naar een breed draagvlak in het parlement te zoeken, bijvoorbeeld zo rond de 65 à 75%. Zouden we dat niet voor veel meer besluiten moeten vereisen? Zouden partijen dan niet veel meer gedwongen worden om echt met elkaar samen te werken, en zo ieders belangen en ideeën mee te wegen? Het zou het proberen waard zijn. ‘Maar dan komt de boel tot stilstand.’ Misschien. Maar wat zegt dat dan over ons talent tot samenwerken?

 

De grootste paradox…

Paul van der Velde

Iets vreemds dat mij al jaren opvalt: wij mensen zijn in staat verhalen te bedenken die nooit zijn gebeurd, althans nooit in het echt, nooit ‘echter dan echt’. We kunnen verhalen beginnen met woorden als: ‘Er was eens in een land hier ver vandaan…’Dan weten we meteen dat het een type vertelling betreft waarin het niet vreemd is dat er enkele zinnen verder een vrouw op een bezemsteel rondvliegt; dat is dan de gewoonste zaak van de wereld. Binnen verhalen die met dit soort woorden beginnen roepen we een wereld op die anders is, anders dan de gewone vertrouwde wereld waarin we rondlopen. Het is wat anders als ’s avonds op het nieuws de presentator zou beginnen met de mededeling dat er vanmiddag een vrouw op een bezemsteel rondvloog. Dat kan niet want dat betreft het nieuws. Een vrouw op een bezemsteel bij het nieuws, dat past niet in het patroon van onze dagelijkse werkelijkheid. Dat er toch mensen zijn die zeggen met bomen te spreken, met vogels, ach… En jawel, ikzelf spreek langdurig met katten. Voor mij is dat heel gewoon.

Wij mensen zijn dus in staat ons heel andere situaties in te denken en daarvandaan, vanuit die andere hoedanigheid hele verhalen te vertellen, hele betogen op te bouwen. Historische romans worden geschreven door mensen die nooit echt ooggetuige zijn geweest van wat ze beschrijven. Binnen wat wij fictie noemen, moet dat kunnen; een vrouw kan de persoonlijkheid van een man verwoorden, een man van een vrouw, de schrijver kan het perspectief van een kind innemen, geen probleem. Zou je toch denken.

Maar, en nu komt mijn paradox, om de een of andere reden zal een interpretator of interviewer de schrijver altijd vragen hoe autobiografisch het betoog is. Het MOET met jezelf van doen hebben, anders is het niet ECHT of iets dergelijks. Terwijl: het is niet echt omdat het fictie is. Het is verzonnen, bedacht; dat kan zijn naar aanleiding van iets, maar het is niet echt gebeurd, of in ieder geval hoeft dat niet. Dit schijnt tegenwoordig echter te eenvoudig te zijn. Het moet autobiografisch zijn… er moet doorvoelde aanraking zijn… Ook in het geval van heuse fictie. Dat vind ik bijzonder raar en paradoxaal.

Wij mensen waren toch in staat om het perspectief van een ander in te nemen en daarvandaan dat verhaal op te bouwen? Anders konden die vrouwen toch niet op een bezem rondvliegen? Ik vind dat heel raar… op deze manier ontneem je de mens een vermogen dat hem of haar juist eigen is: empathie, inlevingsvermogen, het vermogen je te verplaatsen in de beleving van een ander. Dat moet altijd maar kunnen, en dan kan het in het geval van een schrijver opeens niet? Omdat het anders niet echt is? Terwijl: het was al niet echt! Raar… uitgesproken raar. Dat vind ik een enorme paradox. Ik bedoel maar, een roofdier kan zich het gedrag van zijn prooidieren indenken, kan zich dus inleven in hun gedrag, ook als het voor hem niet autobiografisch is? En bij ons, mensen, zou dat zondermeer wel moeten? Wij zouden dat vermogen alleen hebben als we het zelf op een bepaalde manier hebben doorgemaakt?

 

Hoe minder iemand van een onderwerp weet, hoe meer hij zijn kennis terzake overschat

Vincent Icke

Zo’n beetje mijn hele leven lang zag ik, dat paradoxen gepresenteerd worden als een soort intellectuele raadseltjes. Daar had en heb ik een gloeiende hekel aan. Voor mij zijn zulke spelletjes vergelijkbaar met dronken moppen aan de toog. Flauwe raadsels, een robbertje ‘kijk mij eens’ van gymnasiasten met een ernstig geval van IQ-anxiety. Daarbij beschrijft Van Dale een paradox als “schijnbare tegenspraak”, waardoor het verschijnsel oplosbaar wordt, en dus minder spannend. Maar echte tegenspraken zijn echt leuk: “Alle Kretenzers liegen, sprak een Kretenzer.” De wiskundige versie hiervan vormt de basis van Kurt Gödels wereldberoemde en verbluffende Onvolledigheidsstelling.

Toch snap ik wel dat er serieuze paradoxen zijn waar denkers zich mee bezighouden. Maar ik vind dat het paradoxale ontstaat doordat wij iets niet begrijpen, of gewoon structureel te dom zijn (we zijn apen, nietwaar?) Mijn favoriete paradox is het “Dunning-Kruger Effect” dat, enigszins vereenvoudigd, luidt:

Hoe minder iemand van een onderwerp weet, hoe meer hij zijn kennis terzake overschat

Natuurlijk probeer ik mijzelf op dat gedrag te betrappen. In de kunst kom ik ermee weg, omdat elke kunstwaardering een mening is (ik heb het niet over kunstgeschiedenis). Maar de wetenschap is gevaarlijk terrein voor opscheppers en poseurs, want die berust op feiten en logica. Ik hoop tegenwoordig waakzaam te zijn, maar vroeger ging dat niet altijd goed (“De sonden myner juecht en wilt niet ghedincken”, schreef Hadewijch).

Sommige mensen dekken zich tegen het D-K effect in met varianten van “Het enige dat ik weet, is dat ik niets weet.” Dat is koketterie. Ik denk niet dat de wijze Socrates zoiets suffigs echt heeft gezegd. Al wat ik kan doen tegen mijn eigen Dunning-Krugerzwakte is waakzaam blijven.

 

Je ziet niet waar je naar kijkt

Ebbe Tim Ottens

Eén van de grootste misverstanden is dat je zou kunnen zien waar je naar kijkt.

Waar komt dat vreemde idee toch vandaan? We vinden het in een van de belangrijkste teksten uit de moderne filosofie, de Meditaties van René Descartes. Zijn meditaties beschrijven een gedachte-experiment: hij vraagt zich af waar hij nu toch werkelijk zeker van kan zijn; hij is op zoek naar een basis van absolute kennis. Hij weet dat zijn zintuigen hem soms misleiden, dus daarmee kan hij geen basis bouwen. Sterker nog, misschien is er wel een kwade geest die ons voor de gek houdt, die ons dingen laat zien die helemaal niet bestaan. Het enige waar we zeker van kunnen zijn, is dát we bestaan. Er moet immers een bestaande zijn dat de gedachte kan bezigen. Van daaruit stroomt het beroemde, cogito ergo sum. Het denken, res cogitans genoemd, bestaat voor Descartes niet in de fysieke ruimte, dat alles is het res extensa. Wij zijn subjecten, en de wereld, ons lichaam, alles wat zich uitstrekt in het fysieke, zijn objecten. We hebben, voor Descartes, een onmiddellijke toegang tot de dingen, er is geen al bestaande relatie tussen ons en de objecten in de wereld. We zien, waar we naar kijken.

Een paar eeuwen later vinden we een breuk bij Heidegger. Hij schrijft dat als men een hamer ziet, dat men dan denkt aan de hamer in relatie tot de spijker. Als je een hamer oppakt kun je voelen of deze juist uitgebalanceerd is. De hamer bekijken we dus bevooroordeeld, er is een juiste hamer. Het is onmogelijk om directe toegang te krijgen, er bestaat een relatie, vergeten door Descartes, tussen subject en object.

Er wordt tegenwoordig veel gesproken over gezond verstand, logisch nadenken, nuchterheid. Allemaal termen die, als je ze stevig aan de tand voelt, zich onthullen als het idee dat je alles objectief en rationeel kunt bekijken, onbevooroordeeld dus; maar in feite hebben we, vanwege onze opvoeding, de cultuur waar we in opgegroeid zijn en de media die we consumeren, allerlei ideeën over hoe de dingen horen te zijn. Wij denken dus helemaal objectief naar een hamer te kunnen kijken, maar zien op de eerste plek gereedschap waarmee je spijkers in de muur moet tikken. Denk bijvoorbeeld aan de ‘rol’ van de vrouw of de man in het gezin, dat het ‘logisch’ is dat je stemt op een partij die (financieel) het meeste voor jou doet, of dat je de wereld zoals die is maar gewoon hoort te accepteren en dat gevoelens van existentiële onmacht ‘er nu eenmaal bij horen’.

Het is dus belangrijk om onze relatie tot de zaken te onderzoeken: waarom vinden we iets, op welke manier is iets historisch zo gegroeid, uit wat voor cultuur komt ons denken voort?

 

 

Lees de overige paradoxen hier.

Deel via: