Experimenteren met handel en democratie

Economen zijn dol op kip-en-ei vragen. Wat betekent een correlatie tussen twee variabelen, X en Y? Bestaat er een oorzakelijk verband tussen X en Y? Of is er een derde factor in het spel, Z, die zowel van invloed is op X als Y? Of is er misschien nog iets anders aan de hand?

Beroepsmatig valt er veel eer te behalen met het uiteenrafelen van oorzakelijke verbanden. Op de apenrots van onze beroepsgroep worden de meest prestigieuze plekken bezet door onderzoekers die met gezag kunnen claimen dat ze hebben aangetoond dat X een bepaalde invloed heeft op Y – of andersom. In 2021 won de Nederlandse econoom Guido Imbens, met collega’s, de Nobelprijs voor de Economie voor zijn bijdragen aan quasi-experimenteel onderzoek. Twee jaar eerder wonnen Esther Duflo en collega’s dezelfde prijs voor hun werk op het gebied van experimenten en armoedebestrijding. In beide gevallen ging de Nobelprijs dus naar onderzoekers die ons vertellen hoe we moeten omgaan met causale inferentie – ofwel, het beantwoorden van kip-en-ei vragen.

De empirische methode waar veel economen en statistici het meeste vertrouwen in hebben, is die van het experiment. Sommigen noemen randomized controlled trials de ‘gouden standaard’ van empirisch onderzoek. Men neme een verzameling onderzoeksubjecten en laat het toeval bepalen welke subjecten een bepaalde behandeling krijgen. De rest stop je in een controlegroep. Na afloop van de behandeling vergelijk je de gemiddelde uitkomsten voor de twee groepen, en het gemeten verschil is het gevolg van de behandeling. Easy.

Er bestaan een aantal ethische en praktische bezwaren tegen de experimentele methode. Een belangrijk bezwaar is dat niet alle kip-en-ei vragen zich laten reduceren tot een experiment. Het is relatief makkelijk om het effect van een kunstmestsubsidie op maisopbrengsten te bepalen, of de invloed van het volgen van een bepaalde training of cursus op iemands inkomen twee jaar later. Maar veel van de grote vragen waarmee beleidsmakers worstelen, bevinden zich helaas op een niveau waar experimenteren bijna onmogelijk is. Sommige experimentele economen zeggen dan ‘jammer’ en schuiven de vraag onbeantwoord terzijde. Zij geven liever een precies en betrouwbaar antwoord op een relatief onbelangrijke vraag, dan een minder precies en betrouwbaar antwoord op een hele belangrijke vraag.

Deze onfortuinlijke gang van zaken leidt er toe dat de macro-economie een ondergeschoven kindje binnen de professie is geworden. Over het algemeen beloven de methoden die binnen de macro-economie gebruikt worden geen enkeltje tot de top van de apenrots. Maar de vragen zijn natuurlijk enorm belangrijk. Neem als voorbeeld de complexe relatie tussen democratie en inkomen of economische groei. Democratische landen zijn over het algemeen rijker dan autocratische landen. Maar leidt democratisering tot extra groei, of worden landen democratischer naarmate ze rijker worden? Of bestaat er helemaal geen oorzakelijk verband tussen deze grootheden? De literatuur over dit belangrijke onderwerp gaat verschillende kanten op, en biedt voor ieder wat wils.

Vergelijkbare vragen bestaan rond de relatie tussen handel en economische ontwikkeling. Er bestaat een correlatie tussen inkomen en handel, maar wat betekent dat precies? Economen weten dat handel kan leiden tot winnaars en verliezers, maar hoe groot zijn precies de netto baten – op de korte termijn en op de iets langere termijn? Als we hier beter zicht op zouden hebben dan zou dat kunnen leiden tot meer efficiënte en effectieve multilaterale onderhandelingen over het wegnemen van handelsbeperkingen. Deze onderhandelingen liggen al een hele tijd op hun gat.

De jaarlijkse vraag dit jaar was: “Wat is uw droomproject? Waar denkt u aan als u out-of-the-box mag denken?” Eén van mijn droomprojecten betreft een experimenteel onderzoek op wereldschaal naar het oorzakelijke verband tussen handel, economische groei, en de inkomensverdeling. Wetten en praktische bezwaren staan een dergelijk experiment in de weg, om over ethische bezwaren nog maar te zwijgen. Het zal er dus nooit van komen. Ik realiseer me terdege dat dit misschien maar beter is ook. Maar laten we nu voor de aardigheid, als een gedachtenexperiment, eens over alle bezwaren heenstappen.

In mijn droomproject gooien we de namen van alle landen in een hoge hoed. Dat zijn er bijna 200. Vervolgens gooien we tweehonderd keer een munt op om twee groepen te creëren – landen die bijna alle handelsbelemmeringen afschaffen, en landen die deze belemmeringen juist aanscherpen. Vervolgens gaan we rustig zitten kijken wat er gebeurt, en meten ondertussen zaken als investeringen in fysiek en menselijk kapitaal, werkgelegenheid, inkomens voor verschillende sociale groepen, en technologische ontwikkeling. Als we toch bezig zijn lijkt het een goed idee om ook te kijken naar effecten voor het milieu. Na een aantal jaren gaan de namen van alle landen weer in de hoge hoed, en beginnen we opnieuw. En opnieuw.

Een dergelijk out-of-the-box project levert niet alleen inzichten op over het oorzakelijk verband tussen handel en economische ontwikkeling (en verdeling van de kosten en baten), maar ook over hoe deze uitkomsten afhangen van de uitgangspositie en startcondities, en hoe we de voorwaarden voor eerlijke en duurzame handel kunnen scheppen. Dergelijke inzichten zijn van belang omdat we in de toekomst honderden miljoenen extra mensen in staat moeten stellen om op een duurzame manier in hun levensonderhoud te voorzien.