Het federaliseren van de Europese Unie

Mijn droomproject behelst het vergaand federaliseren van de Europese Unie. Weg met het taboe op het f-woord. Wat de wereld van vandaag nodig heeft, en wat de Europese burger nodig heeft, is een sterk verenigd Europa dat op de grote thema’s van vandaag met één mond spreekt en – waar het om die thema’s gaat – dat aan een beperkte hoeveelheid EU-functionarissen de bevoegdheid toekent om besluiten te nemen. Alleen zo overkomen we de obstakels van uiteenlopende binnenlandse, soms electorale, motieven die nu eenmaal een rol spelen wanneer elke lidstaat altijd een stem heeft. Bij de grote thema’s van vandaag – bijvoorbeeld klimaat, illiberalisme – kunnen we ons zulke obstakels echt niet meer veroorloven.

Historisch gezien is het begrijpelijk dat de EU werkt zoals ze werkt. Begonnen als economisch samenwerkingsverband van zes landen is de uitbreiding van de EU – zowel in termen van aantal lidstaten als aantal competenties dat de EU heeft toegekend gekregen – heel geleidelijk verlopen. De wijze waarop de EU altijd is blijven functioneren, met ruimhartige aanvaarding van de soevereine natiestaat en van de stem van iedere regeringsleider/lidstaat, is mede daarom lange tijd heel logisch geweest en bovendien best heel goed gegaan. Maar heden ten dage komen we er voor wat betreft de echt grote uitdagingen niet meer verder mee vooruit – niet in de EU, maar evenmin in de wereld. We kunnen het ons niet langer veroorloven om – in de terminologie van Ilja Leonard Pfeiffer – onze wortels belangrijker te vinden dan onze bestemmingen:

“Niemand houdt van de Europese Unie, maar ik wel. Ik houd van de poëtische traagheid en de kloekmoedige taaiheid waarmee dit wereldwonder van complexiteit en compromissen wordt vormgegeven. De bouw van de dom van Milaan duurde ook vierhonderd jaar. En terwijl Europa in de jacht naar economische groei, vooruitgang en toekomst zit vastgeklonken aan zijn verleden, als een sprinter die met een springveer vastzit aan het startblok, en aan alle kanten wordt voorbijgestreefd door de rest van de wereld, geef ik Europa gelijk dat het zijn verleden weigert los te laten omdat wortels belangrijker zijn dan bestemmingen” (uit: ‘Grand Hotel Europa’).

Om al deze dingen ben ook ik verknocht aan de Europese Unie – als project, als ideaal. Maar de tijden zijn veranderd. Met een wereldwijde pandemie achter de rug, een angstaanjagende klimaatcrisis, een oorlog op het Europese continent én een oorlog in het Midden-Oosten die ook Europa verdeelt, hebben we niet langer de luxe om zo sterk vast te houden aan de wortels van nationale eigenheden en nationale soevereiniteit. Het weggooien hoeft natuurlijk niet, maar het is hoog tijd ons primair te richten op de bestemming in de wereld van vandaag.

Hoe zo’n sterke, federale EU er precies uit moet zien, is een vraag die niet op een achternamiddag kan worden beantwoord. Een droom zou werkelijkheid worden als ik onderdeel zou kunnen uitmaken van een grote groep (wetenschappelijke) onderzoekers met kennis van staatsvormen (waaronder verschillende vormen van federalisme), van de geschiedenis van de EU, van Europees recht in de breedste zin van het woord, en van regionale, internationale en wereldpolitiek. Samen zou ik willen doordenken wat de bestemming van de EU zou kunnen en moeten zijn – en hoe de EU met het oog daarop zó zou kunnen worden vormgegeven dat het een plek blijft bieden aan het eigene van de lidstaten, maar tegelijkertijd op een aantal te selecteren grote onderwerpen exclusief, daadkrachtig en met één stem kan optreden, zowel binnen als buiten Europa. Te voorzien is dat de volgende onderwerpen de revue zullen passeren: klimaat, buitenlandbeleid, de rechtsstaat, mensenrechten, defensie, migratie. Een exclusieve bevoegdheid voor de EU op deze gebieden zou tal van consequenties kunnen hebben, van heel uiteenlopende aard: een volledig EU-klimaatbeleid zou bijvoorbeeld kunnen nopen tot een EU-breed spoorwegnet, een exclusief EU-buitenlandbeleid zou nationale buitenlandministers mogelijk grotendeels overbodig maken en een exclusieve EU-bevoegdheid inzake rechtsstaat en mensenrechten zou gepaard kunnen gaan met het creëren van een bevoegde functionaris of instantie die maatregelen kan treffen tegen lidstaten die de Europese waarden en beginselen met voeten treden. Maar deze laatste exclusieve bevoegdheid zou veel verder kunnen reiken dan dat, en bijvoorbeeld – om het bij mijn eigen vakgebied te houden – ook moeten kunnen resulteren in een EU-brede strafrechtspleging waarin het straf(proces)recht en het sanctierecht veel vergaander is geharmoniseerd dan nu het geval is (en vanwege huidige bevoegdheden kán zijn).

In het Europa van vandaag telt wat dichtbij en ver weg is evenveel. Wat dit project dan ook zou vergen is tijd, geld en durf – want de bestemming van de EU is belangrijker geworden dan zijn wortels.