Wat is er nodig voor de gave van dr. John Dolittle?

Dr. John Dolittle was een gerespecteerde arts die de gave had om met dieren te spreken. Zijn avonturen bracht hem in alle delen van de wereld, waar hij avonturen beleefde die zijn opgetekend in de dr. Dolittle kinderboekenserie. Als taalkundige, cognitief psycholoog en kunstmatige intelligentie onderzoeker in spe vroeg ik me lang lang geleden al af wat er voor die gave nodig is. Was het de ‘Puddleby’s methode’ die dr. Dolittle door interactie en oefening de taal van dieren leerde zoals een vreemde taal wordt geleerd?  Of was het ‘Grote Geheim’ van de ‘Dierentaal pillen’ dat hem hiertoe in staat stelde?

De verklaringen uit de kinderboeken voor de gave van dr. Dolittle zijn interessant omdat vergelijkbare verklaringen ook opgetekend worden in de wetenschappelijke literatuur. Taalpillen bestaan weliswaar niet, maar het vinden van verklaringen voor het menselijk taalvermogen in het brein van de spreker of in het oefenen van de spreker met de taal zijn verklaringen die ook in de wetenschap te vinden zijn. Veel verder uitgewerkt dan in de dr. Dolittle boeken, maar goed.

Hoe zou een onderzoekproject eruit zien waarbij de onderzoeksvraag luidt hoe wij mensen de taal van dieren kunnen begrijpen? Hoe zouden we allemaal dr. Dolittle’s kunnen worden zonder de zogenaamde dierentaalpillen te slikken?

Een dergelijk onderzoeksproject zou op het eerste gezicht nooit van start kunnen gaan. Natuurlijk kunnen mensen dieren niet verstaan in hun eigen taal! Elke student psychologie en taalkunde leert bovendien dat dieren niet eens taal hebben. Wel een vorm van communicatie, maar niet een taal zoals wij mensen die hebben. Zo kenmerkt menselijke taal zich bijvoorbeeld door arbitrariteit: er is geen relatie tussen een woord en de betekenis van het woord. Bij communicatie in dieren is er daarentegen geen of nauwelijks arbitrariteit: er is een directe betekenis tussen het geluid en de betekenis van dat geluid.

Maar naarmate we meer over de menselijke taal leren, leren we meer over ons taalvermogen. Zo blijkt uit onderzoek dat taal betekenis heeft geïncorporeerd en het dus minder arbitrair is dan we altijd hebben aangenomen. Het omgekeerde is weliswaar niet waar dat de klank van een woord de betekenis van een woord geeft. Daarom hebben we tenslotte verschillende talen, waarbij de Nederlandse ‘hond’, de Franse ‘chien’, en de Engelse ‘dog’ allemaal naar datzelfde blaffende dier verwijzen ondanks het feit dat de woorden van elkaar verschillen. Maar het is ook niet zo dat er geen enkel patroon is. Zo blijken woorden die beginnen met een nasale klank (een m of een n) een negatievere connotatie hebben voor het Nederlands, Engels en Duits. ‘Nep’, ‘neten’, ‘nevel’, en ‘nacht’ zijn enkele van de duizenden voorbeelden.

Maar het gebrek aan arbitrariteit kunnen we ook vinden in woord combinaties. Het is waarschijnlijker dat we ‘plus en min’, ‘positief en negatief’, ‘goed en kwaad’, ‘lachen en huilen’, ‘bruiloften en begrafenissen’, ‘mooi en lelijk’ zeggen, dan dat we het negatieve woord vóór het positieve woord plaats. Het kan wel – ‘min en plus’ – maar doen het niet. En dat patroon herhaalt zich ook voor bijvoorbeeld ‘hoog en laag’, ‘boven en onder’, ‘hemel en aarde’, ‘hoofd en schouders’, ‘erop en eronder’,  ‘knie en teen’, ‘boven en beneden’, waarbij ‘hoge’ concepten vaker voor ‘lage’ concepten staan, dan andersom. We kunnen nog wel even doorgaan met dergelijke taalpatronen. Zo kunnen we de betekenis van een woord schatten op basis van de context van die woorden: honden en katten worden nu eenmaal vaker samen genoemd dan honden en theelepeltjes.

Dus als we betekenis uit onze taal kunnen halen omdat taal die betekenissen heeft geïncorporeerd, terwijl onze taal bekend staat om de arbitrariteit, geeft dat hoop voor het onderzoeksproject. Als het juist de ‘dierentaal’ is die níet arbitrair is, dan is het dr. Dolittle onderzoeksproject minder hopeloos dan het in eerste instantie lijkt. Net zoals computationeel taalkundigen en psycholinguïsten succesvol patronen uit menselijke talen hebben gehaald waaruit blijkt dat die patronen betekenisvol zijn, dan zouden computationeel taalkundigen en psycholinguïsten van dierlijke talen in staat moeten kunnen zijn patronen te extraheren die betekenisvol zijn.

Stel nu eens dat de patronen die we uit menselijke taal hebben gehaald overeen komen met de patronen die we uit dierentalen halen. Dat is niet eens zo hele gekke gedachte, aangezien talen – menselijke en dierlijke communicatiesystemen – tienduizenden jaren evolutie hebben doorlopen. En bepaalde patronen zijn waarschijnlijk voor alle dieren – menselijke en niet-menselijke – vrijwel hetzelfde. Dat patronen in de tienduizenden jaren evolutie in talen zijn geslopen zal geen verrassing zijn. Dat de patronen wellicht hetzelfde zijn zou wel een verrassing zijn, maar geen onmogelijkheid.

Wellicht is de gave van dr. Dolittle niet zozeer het begrijpen van dierentalen, maar het herkennen van patronen in dierentalen die overeenkomen met de herkende patronen in mensentaal. Mocht een taalkundige die overeenkomsten in patronen al niet herkennen, een psycholoog de overeenkomsten echt niet doorgronden, dan ligt er voor de kunstmatige intelligentie onderzoeker nog een zeer interessante data analyse te wachten.