Leraren hebben speelruimte nodig bij het geven van onderwijs en het afnemen van examens. Die autonomie is belangrijk om het onderwijs toe te kunnen spitsen op de behoeften van de leerling. Maar de speelruimte van leraren neemt af. Hoeveel ruimte biedt de wet voor de autonomie van de leraar als die botst met de verwachtingen van mondige leerlingen en ouders en eisen van het schoolbestuur? Job Buiting onderzocht hoe die autonomie juridisch geborgd is, en of deze verstevigd moet worden. Hij promoveerde op 16 april aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Radboud Universiteit.

Autonomie is een belangrijk goed voor veel leraren, zo hebben eerdere onderzoeken aangetoond. Maar de speelruimte van de leraar is vaak afhankelijk van de afspraken die op elke school afzonderlijk gemaakt zijn.

Buiting is voor de invoering van een beroepsorganisatie voor leraren. ‘In de advocatuur, in de zorg, en in allerlei andere beroepsgroepen waar je midden in de samenleving staat heb je zulke organisaties. Maar er is nog geen beroepsgroep die op landelijke schaal de leraar beschermt. Zo’n groep kan helpen met het opstellen van richtlijnen en professionele standaarden, zodat iedereen weet wat je van een leraar kan verwachten, maar kan zich bijvoorbeeld ook hard maken voor een minimale voorbereidingstijd per les, of het maximale aantal leerlingen in een klas. Zonder een sterke beroepsgroep die zijn stem laat horen en zelf mede gaat bepalen hoe het onderwijs eruit komt te zien, blijft de leraar afhankelijk van het schoolbestuur en de wetgever in Den Haag.’

Lees het hele bericht op de site van de Radboud Universiteit.

Photo by Allison Shelley/The Verbatim Age