Verslag van de bijeenkomst van de American Association for the Advancement of Science (AAAS) in Boston.

Een oproep tot het nadenken over decentralisatie en open protocollen voor sociale technologieën

Het is nog maar 15 tot 20 jaar geleden dat sociale mediaplatforms zoals Facebook, Twitter (nu X), YouTube en Instagram werden geprezen als aanjagers van sociale verbanden, verspreiders van kennis en ervaringen en zelfs als katalysatoren voor een beter functionerende democratie. Time magazine koos de medeoprichter van Facebook, Mark Zuckerberg, zelfs als de persoon van het jaar 2010, “voor het veranderen van de manier waarop we allemaal ons leven leiden”.

“Natuurlijk zijn er veel voordelen van sociale technologieën,” vertelt Sarita Schoenebeck, een professor aan de School of Information van de Universiteit van Michigan. “Ze stellen mensen in staat om aan de maatschappij deel te nemen, online te genieten van sociale relaties, hun mening te geven en nieuwe dingen te leren. Maar nu nemen de nadelen toe en worden ze urgenter: er is desinformatie, intimidatie, onbetrouwbare informatie, een gebrek aan veiligheid, en sociale technologieën leiden tot een verslechtering van de geestelijke gezondheid. Helpen die technologieën de samenleving echt? En zo niet, wat moeten we er dan aan doen?”

Schoenbeck, die optrad als moderator, leidde een paneldiscussie over de toekomst van sociale technologieën tijdens de meest recente jaarlijkse bijeenkomst van de American Association for the Advancement of Science (AAAS) in Boston.

Panellid Andrés Monroy-Hernández, directeur van het Human-Computer Interaction Lab aan Princeton University en assistent-professor aan Princetons departement van de computerwetenschappen, zei dat hij 10 jaar bij Microsoft en Snapchat heeft gewerkt, maar teleurgesteld raakte over de manier waarop sociale technologieën zich in de praktijk ontwikkelden.

“Voor mij is een systeem van sociale technologie dat afhankelijk is van advertenties fundamenteel verkeerd,” zei Monroy-Hernández. “Dan probeer je alleen nog maar te optimaliseren voor betrokkenheid.”

Tegenwoordig is Monroy-Hernández een voorstander van het decentraliseren van sociale technologieën: “Voor mij is decentralisatie een manier om het probleem op te splitsen in kleinere problemen en dan te proberen die problemen op een kleinere schaal en op een beter beheersbare manier op te lossen.”

Monroy-Hernández beschrijft deze aanpak als een verschuiving van platformen naar protocollen, hoewel die uitdrukking een langere geschiedenis heeft en het concept van protocollen op zichzelf niets nieuws is. “E-mail is een geweldig voorbeeld,” zei hij. “Als je verhuist van de ene universiteit naar de andere, kun je je e-mail overzetten van de ene universiteit naar de andere. Dit komt omdat e-mail een protocol gebruikt dat voor alle servers hetzelfde is. Dus in plaats van te denken aan platformen zoals Facebook en Instagram, zouden we ons in een protocolwereld kunnen begeven.

“In deze protocolwereld kunnen er verschillende apps op je telefoon staan die verbinding kunnen maken met je favoriete protocol en die je kunt gebruiken op de manier die jij wilt. Elke app kan zijn eigen verdienstrategie hebben. Sommige zijn open source, sommige zijn betaald.”

Monroy-Hernández riep op tot actie vanuit de wetenschappelijke gemeenschap om de verandering van platform naar protocol te stimuleren: “Je zou je instituut kunnen overhalen om gedecentraliseerde sociale media te omarmen. Bij Princeton heb ik onze IT-afdeling ervan overtuigd om ons toe te staan om een Mastodon-server te draaien, zodat elk lid van de faculteit daar een account kan hebben en dat kan gebruiken als een manier om in contact te komen met andere mensen die niet bij Princeton werken. We zouden minder moeten vertrouwen op één enkel platform.”

Bryan Newbold ontwikkelt zo’n sociamedia-protocol. Newbold is ingenieur en werkt bij Bluesky, een socialmediaplatform dat lijkt op Twitter en dat inmiddels zo’n 30 miljoen accounts heeft. “De hele bestaansreden van het bedrijf,” zei hij, “is dat er te veel centralisatie is in sociale media. Er is geen zinvolle concurrentie, en persoonlijk zie ik dit als een falen van marktregulering. We zijn grote voorstanders van decentralisatie.”

Newbold waarschuwde echter dat decentralisatie geen “tovermiddel” is dat alle problemen met sociale media oplost. Sterker nog: “Alles was al gedecentraliseerd,” zei Newbold. “We hebben het web, je kunt nog steeds RSS-feeds gebruiken en podcasting is een voorbeeld van een open, gedecentraliseerd systeem. Maar er is een tendens om dingen opnieuw te centraliseren. Dus ja, we willen decentralisatie, we willen een open protocol, maar we moeten er nog een paar dingen aan toevoegen.”

Eén van die dingen die toegevoegd moeten worden, volgens Newbold, is de regel dat geen enkel onderdeel van het systeem door één partij geleverd mag worden, of in ieder geval gemakkelijk vervangen moet kunnen worden door een andere aanbieder. Een andere mogelijkheid is om in het protocol weerstand tegen hercentralisatie in te bouwen. “Je moet het systeem zo structureren dat gegevens open zijn, je moet authenticiteit van gegevens inbouwen, zodat je erop kunt vertrouwen dat je een kopie van iemands gegevens krijgt van een andere bron. En je moet mensen ook meer controle geven over hun eigen netwerkidentiteit. Een analogie is het systeem dat we hebben met mobiele telefoons. We hebben gigantische mobiele telefoonbedrijven, maar vandaag de dag reguleren we ze effectief, zodat je je telefoonnummer tussen verschillende aanbieders kunt verhuizen. Dat was 20 jaar geleden niet het geval.”

Motahhare Eslami, assistent-professor Software en maatschappelijke systemen aan de Carnegie Mellon University, richtte zich op de manier waarop AI sociale relaties verandert. Ze pleitte ervoor om AI in te zetten voor betere contentmoderatie, om bepaalde sociale gegevens te beschermen tegen toe-eigening door AI-systemen en ook om onderscheid te maken tussen door mensen en door AI gegenereerde content.

Eslami deelde een anekdote over haar zoon om te illustreren hoe AI sociale relaties bij jonge mensen beïnvloedt. “Toen mijn zoon drie was,” zei ze, “hadden we thuis een Alexa (een virtuele assistent van Amazon ) en mijn zoon was er zo aan gehecht dat we Alexa mee moesten nemen op reis. Dus stopten we met Alexa, omdat het te veel technologie was voor een driejarige.”

Vandaag de dag, zegt Eslami, is haar zoon vijf en dol op verhalen. “Hij wil dat ik zijn verhalen teken, maar ik ben echt slecht in tekenen, dus begon ik ChatGPT te gebruiken en het creëerde echt goede afbeeldingen. Toen hebben we een boek gemaakt waarin hij zijn verhalen vertelde en ChatGPT plaatjes maakte. ChatGPT maakte fouten, maar mijn zoon hield van de fouten. En toen ik op de eerste pagina van het boek zijn naam schreef, zei hij: ‘Je bent ChatGPT vergeten, je moet ChatGPT als illustrator opschrijven.”

Eslami zei dat ze “er sterk in gelooft dat het heel duidelijk moet zijn of iets van een bot of van een mens komt. Maar ik ben er ook sterk van overtuigd dat dit onze toekomst wordt, dat we bots gaan hebben als vrienden, collega’s, coaches en zelfs als beroemdheden.”

 

De originele bron van het artikel is: “Communications of the ACM (CACM). Het artikel is hier te lezen: Rethinking Social Media’s Future – Communications of the ACM.

©2025 ACM-0001-0782/25/5

Vertaling: J. Baijens

Deel via: