Ik stond zondag 1 oktober op de A12, samen met zo’n 600 activisten van Extinction Rebellion, tot het moment dat we werden afgevoerd door de politie. Ik keek mijn ogen uit naar de bonte verzameling van actievoerders met hun originele op karton gekalkte leuzen en genoot van de vrolijkheid van de spreekkoren en de muziek. Veel van de actievoerders stonden hier al voor de twintigste keer op rij. Tussendoor had ik serieuze gesprekken over de vraag waarom ik daar als wetenschapper stond en of dat niet ten koste zou gaan van mijn onafhankelijkheid.

Wat mij het meest frappeerde is dat de vraag over onafhankelijkheid zo sterk gekoppeld is aan activisme en actievoeren. Wetenschappers hebben voortdurend interactie met maatschappelijke groeperingen. Sterker nog, dit wordt aangemoedigd. Wetenschappers die zich hooghartig in hun ivoren toren verschansen, maken steeds minder kans op wetenschappelijke financiering of promotie. Wetenschap staat in de samenleving en de vraagstukken waar wij ons mee bezighouden worden grotendeels maatschappelijk bepaald. En ook vaak maatschappelijk betaald, veel onderzoek wordt gefinancierd door bedrijven.

Het is heel gebruikelijk dat wetenschappers naast hun werk actief zijn in de politiek en bijvoorbeeld namens een politieke partij in de Senaat of de gemeenteraad zitting hebben. Wetenschappers maken ook vaak deel uit van raden van toezicht of zijn als commissaris verbonden aan een bedrijf. Vaak leidt dit tot bijverdiensten, die keurig gemeld moeten worden op de website van de universiteit.

Deze maatschappelijke betrokkenheid leidt regelmatig tot vragen over onafhankelijkheid van de wetenschap, vooral als aangetoond kan worden dat de wetenschapper het belang van een bedrijf meeweegt in het wetenschappelijk werk of – zoals op dit moment – als de vraag wordt opgeworpen of het ethisch verantwoord is om bedrijven zoals de fossiele industrie, de tabaksindustrie of alcoholproducenten mee te laten betalen aan onderzoek. Behalve in deze specifieke gevallen wordt maatschappelijke betrokkenheid niet als strijdig gezien met onafhankelijkheid.

Maar wel als het om betrokkenheid bij een activistische organisatie gaat. Louise Fresco is een voorbeeld van een maatschappelijk betrokken wetenschapper. In het verleden was zij commissaris van de Rabobank en was zij als wetenschapper medebestuurder van Unilever naast haar wetenschappelijke werk. Op dit moment is zij commissaris bij agro-bedrijf Syngenta. Toch beweerde zij in de NRC van maandag 2 oktober, dat wetenschappers niet zouden mogen demonstreren, omdat de effecten van de actie niet voor 100% wetenschappelijk te voorspellen zijn. Met dat argument zouden wetenschappers ook niet betrokken mogen zijn bij een bedrijfstak of politieke partij. Daar wordt ook niet alleen op wetenschap gestuurd en zijn agendapunten altijd breder dan het vakgebied van de wetenschapper.

Ik ben blij dat ik bij de actievoerders van Extinction Rebellion gehoor vindt voor een deel van mijn wetenschappelijke resultaten die gaan over de gevolgen van klimaatverandering voor arme mensen in arme landen. Mensen die zelf nog nooit gevlogen hebben, maar wel de hoogste prijs betalen voor klimaatverandering. Ik denk dat ik met mijn wetenschappelijke houding die gewend is te bevragen en kritisch te observeren een bijdrage kan leveren aan de beweging en ik merk dat mijn vragen over de actiestrategie serieus genomen worden, of ze nou wel of niet worden overgenomen. Bovenal ben ik ervan overtuigd dat het feit dat ik op de A12 sta me niet belemmert om trouw te blijven aan mijn onafhankelijke onderzoeksmethoden.

Is kritiek op het vermeende verlies van onafhankelijkheid van demonstrerende wetenschappers wellicht een verkapte afwijzing van de methode van burgerlijke ongehoorzaamheid die Extinction Rebellion heeft aangenomen? In dat geval raad ik Louise Fresco en andere bezorgde collega’s aan zich te verdiepen in de positieve bijdragen aan de wereldgeschiedenis van burgerlijke ongehoorzaamheid voor bijvoorbeeld de afschaffing van de slavernij, de dekolonisering, of het bevechten van kiesrecht voor vrouwen.

 

Dit stuk verscheen eerder in het Engels, als blog op de site van het ISS, het International Institute of Social Studies.