De verschillen tussen middeleeuwse en hedendaagse literatuur zijn soms minder groot dan we graag denken. In deze bijdrage toont Remco Sleiderink (Universiteit Antwerpen) dat onderzoek naar middeleeuws mecenaat – uitgevoerd door wetenschappers als Joachim Bumke (1929-2011) – nieuw licht werpt op de spoken word-poëzie van Amanda Gorman. Oftewel: ‘The hill we climb’ en de wereld van geld en macht.

In 1979 verscheen Mäzene im Mittelalter. Die Gönner und Auftraggeber der höfischen Literatur im Mittelalter (1150–1300) van de Duitse germanist en mediëvist Joachim Bumke. Deze uitvoerige monografie over de invloed van hooggeplaatste mecenassen op de middeleeuwse literatuur verscheen op een moment dat veel westerse literatuurwetenschappers nog in de ban waren van het structuralisme en vooral close reading als methode hanteerden. Echte literatuur diende, volgens de overheersende norm van de jaren 1960 en 1970, in de eerste plaats te voldoen aan de vereisten van de kunst. Alles wat met geld en macht te maken had, was vanuit dat standpunt per definitie verdacht.

Bij het verschijnen van Mäzene im Mittelalter was Bumke net vijftig. Hij had al op jonge leeftijd carrière gemaakt met promotie en Habilitation in Heidelberg (1953 en 1958). Na aanstellingen aan de Johns Hopkins University (1961–1962), Harvard (1962–1965) en de Freie Universität in Berlijn (1965–1969) werd hij in 1969 hoogleraar in Keulen en dat zou hij tot aan zijn emeritaat in 1994 blijven. Hij maakte naam als specialist van de Duitse ridderepiek. Veel aandacht ging in zijn onderzoek uit naar de ridderromans van Hartmann von Aue en Wolfram von Eschenbach. Meer en meer kwam Bumke tot de vaststelling dat de volkstalige ridderepiek sterk was bepaald door de adellijke cultuur waarin deze tot stand was gekomen. Het viel hem bovendien op dat veel middeleeuwse werken zijn opgedragen aan personen die veel macht hadden in de toenmalige maatschappij.

De belangrijkste these in Mäzene im Mittelalter is dat de hooggeplaatste mecenassen die in pro- en epilogen met naam en toenaam worden vermeld, in hoge mate hun stempel drukten op de vorm en inhoud van de werken die onder hun bescherming tot stand kwamen. Dit mecenaat was volgens Bumke geen onbaatzuchtige liefdadigheid, maar ontstond vanuit duidelijke motieven zoals eerzucht en de wens om zich als heerser te laten gelden – ondersteuning van literatuur gold volgens hem als een Herrschaftszeichen. Bumke beargumenteerde dat de opkomst van de volkstalige literatuur, en zeker die van de ridderepiek, grotendeels te danken was aan de initiatieven van de hoogste adel. Enkel in die kringen werd voldaan aan belangrijke randvoorwaarden voor het ontstaan van volkstalige literatuur. Hierbij valt onder meer te denken aan de aanwezigheid van kanselarijen zoals die te vinden waren aan de grotere hoven. Die hoven kregen immers te maken met een steeds complexer beheer van hun domeinen. In de marge van dat verschriftelijkingsproces zouden dichters voor het eerst de tijd en middelen hebben gekregen – denk aan perkament als schrijfmateriaal en bronteksten ter inspiratie – om omvangrijke epen te concipiëren en uit te werken. En zoals het adagium zegt: wiens brood men eet, diens woord men spreekt.

Het werk van Bumke over het middeleeuwse literaire mecenaat werd snel opgepikt. En niet alleen in de germanistiek, maar ook in de neerlandistiek. Dat laatste was te danken aan Frits van Oostrom die op het moment dat Mäzene im Mittelalter verscheen, volop werkte aan zijn proefschrift over de fragmentarisch bewaard gebleven, dertiende-eeuwse ridderroman Lantsloot vander Haghedochte. Van Oostrom kon de vele wijzigingen die de Vlaamse vertaler-bewerker had aangebracht in vergelijking met de Franse brontekst, de Lancelot en prose, onvoldoende verklaren vanuit meer literaire overwegingen zoals de vereisten van de retorica waarmee veel auteurs tijdens hun opleiding kennis hadden gemaakt – een benadering die in de neerlandistiek naar voren was geschoven door Van Oostroms promotor, de Utrechtse hoogleraar W.P. Gerritsen. Geïnspireerd door het werk van Bumke en vergelijkbaar onderzoek naar het beoogde publiek opperde Van Oostrom dat de wijzigingen in Lantsloot vander Haghedochte beter te verklaren zijn als we rekening houden met toegevingen aan een Vlaams, adellijk publiek dat in veel opzichten minder ontwikkeld moet zijn geweest dan het Franse publiek waarvoor de Lancelot en prose was geschreven.

In het jaar waarin Van Oostrom zijn proefschrift verdedigde, 1981, gaf hij ook een lezing waarin hij de voorlopige conclusies presenteerde van zijn eigen verkennende onderzoek naar mecenassen in de Middelnederlandse literatuur. Die lezing werd een jaar later gepubliceerd en gaf het startschot voor een hele reeks studies waarin de opdrachtgevers centraal stonden. De benadering won nog sterk aan belang na de publicatie van Van Oostroms monografie over de literatuur aan het Hollandse hof rond 1400, Het woord van eer (1987) en zijn bundel Aanvaard dit werk. Over middeleeuwse auteurs en hun publiek (1992).

De these van Bumke leidde, zoals dat gaat, tot een antithese die in dit geval het meest uitdagend werd geponeerd door Stephen Jaeger. In een studie uit 1996 stelde Jaeger dat de opkomst van de ridderepiek niet zozeer te danken was aan de adel, maar vooral het initiatief was van ontwikkelde clerici die de hoofse beschavingsidealen ingang wilden doen vinden bij de adel. Maar beide visies lieten zich uiteindelijk goed combineren tot een synthese die benadrukte dat het literaire leven vooral floreerde waar dichters en publiek een creatief samenspel aangingen, waarbij elk zijn of haar motieven kon hebben om zich hierin te engageren. Opdrachtgevers waren niet enkel uit op wereldlijke roem of politieke propaganda en auteurs waren niet louter de willoze spreekpoppen van degenen die hen in de gelegenheid stelden het literaire werk te ondernemen.

Dit alles neemt niet weg dat het werk van Bumke rond mecenaat, en in het verlengde daarvan uiteraard ook dat van Van Oostrom, nog altijd kan inspireren bij het lezen, beluisteren of bestuderen van literatuur die in opdracht is geschreven, die aan hooggeplaatste personen is opgedragen of waarvan – iets breder bekeken – het ontstaan en succes nauw verbonden zijn met politieke of economische omstandigheden. En daarbij hoeft men heus niet enkel aan middeleeuwse teksten te denken. De Franse socioloog Pierre Bourdieu heeft weliswaar bepleit dat het literaire veld sedert de achttiende eeuw een hoge mate van autonomie heeft verworven – grotendeels los van invloed van de omringende maatschappij – maar die visie staat steeds meer onder druk en lijkt enkel nog te verdedigen vanuit een heel specifieke, wellicht ook elitaire benadering van wat literatuur is of moet zijn. Wie een meer inclusieve kijk op literatuur hanteert, stelt vast dat het literaire leven tegenwoordig nauwelijks los te koppelen is van de maatschappelijke context.

Een boeiende casus biedt de spoken word-poëzie van de Afro-Amerikaanse dichter Amanda Gorman (°1998). In de Verenigde Staten maakte ze al op jonge leeftijd naam. Zo werd Gorman in 2017 als jonge student aan Harvard uitgeroepen tot National Youth Poet Laureate. Op 20 januari 2021 bereikte ze ineens een wereldwijd publiek toen ze haar gedicht ‘The hill we climb’ mocht voordragen bij de inauguratie van de Amerikaanse president Joe Biden. Haar voordracht en de gepubliceerde versie beginnen nadrukkelijk met een aanspreking van het publiek:

Mr. President and Dr. Biden,
Madam Vice President and Mr. Emhoff,
Americans, and the World (Gorman, The hill we climb, p. 10)

Deze aanspreking is opmerkelijk. Gorman spreekt de president, de vicepresident en hun partners aan – een vorm van dedicatie – maar ze maakt meteen expliciet dat ze tegelijkertijd spreekt voor een omvangrijk publiek zowel binnen als buiten de Verenigde Staten. Het aanspreken van the World zou in andere situaties nogal bombastisch kunnen klinken, maar is hier niet ver bezijden de waarheid. Waarschijnlijk nooit eerder in de geschiedenis bereikte een dichter met een voordracht van amper vijf minuten zoveel mensen. De voordracht werd live uitgezonden en was meteen daarna via Youtube en andere kanalen opnieuw te bekijken. Journalisten en wetenschappers over de hele wereld voorzagen het gedicht van duiding, althans voor zover dat nog nodig was: een belangrijke eigenschap van spoken word is dat deze poëzie onmiddellijk moet kunnen aanspreken.

In het licht van Bumkes mecenaatsonderzoek is het interessant de vraag te stellen hoe ‘The hill we climb’ tot stand is gekomen. Welke actoren hebben daarbij een rol gespeeld? Heeft de dichter alle vrijheid gekregen én genomen om te schrijven wat ze wilde, of zijn eerdere versies ter beoordeling voorgelegd aan de president en diens entourage? Of werd de inhoud van het gedicht zelfs in hoge mate gestuurd door de omgeving van Joe Biden en was de dichter-performer vooral een instrument om een politieke boodschap naar voren te brengen? Dergelijke vragen zijn voor middeleeuwse werken vaak moeilijk met zekerheid te beantwoorden – zie de discussie tussen Bumke en Jaeger – maar ook voor hedendaagse literatuur is het vinden van een antwoord niet evident. Afgaande op wat daarover in de pers verscheen, kreeg Gorman enkel de instructie dat de voordracht maximaal zes minuten mocht duren. Daarnaast werd vrij nadrukkelijk naar buiten gebracht dat het Bidens echtgenote was geweest die het inauguratiecomité ervan overtuigde deze opdracht aan Amanda Gorman te geven. De nieuwe First Lady zou, zo werd gesteld, al jaren fan zijn geweest van het werk van de jonge, zwarte dichter. Die expliciete vermelding is opmerkelijk omdat ook in de middeleeuwse literatuur veel aanwijzingen zijn te vinden dat literair mecenaat in hoge mate werd beoefend door vrouwen. In hoeverre die aanwijzingen overeenstemden met een middeleeuwse realiteit, is moeilijk uit te maken, zoals ook de werkelijke betrokkenheid van Jill Biden niet is te verifiëren.

Het schrijven van ‘The hill we climb’ zou, als we afgaan op het beeld dat daarover in de media is geschetst, een solitaire aangelegenheid zijn geweest. Amanda Gorman zou het gedicht in afzondering hebben geschreven, ook al omdat de coronapandemie op dat moment nog volop woedde. De dichter zou zich hebben laten inspireren door werken die ze las en door muziek die ze beluisterde, maar bijvoorbeeld ook door beelden die ze op televisie zag, met name die van de angstaanjagende bestorming van het Capitool door aanhangers van de voormalige president Donald Trump, op 6 januari 2021 (twee weken voor de inauguratie van Biden). Dat in de beeldvorming zozeer de nadruk is gelegd op het individuele schrijfproces, is niet te verwonderen. Sedert de Romantiek worden de vrijheid, authenticiteit en originaliteit van de dichter hoog in het vaandel gedragen. Invloed van buitenaf – en zeker vanuit de financiële en politieke wereld – geldt nog altijd als onwenselijk. Dat zorgt natuurlijk voor een zekere spanning bij literatuur die ‘in opdracht’ wordt geschreven.

Hoe waarschijnlijk is het dat Amanda Gorman volledig vrij spel had bij de invulling van ‘The hill we climb’? Als we kijken naar de inhoud van het gedicht zien we daar heel wat thema’s die Gorman voordien ook al graag naar voren bracht, in het bijzonder het activisme voor verdere emancipatie van de Afro-Amerikaanse gemeenschap. Ze maakt in het gedicht meermaals gebruik van een wij-vorm die specifiek aan deze gemeenschap lijkt te refereren en ze verwijst bovendien op een opmerkelijke manier naar zichzelf:

We, the successors of a country and a time
Where a skinny Black girl,
Descended from slaves and raised by a single mother,
Can dream of becoming president,
Only to find herself reciting for one. (Gorman, The hill we climb, p. 18)

Een deel van deze woorden had de dichter al gebruikt in een bericht dat ze op 28 mei 2020 op Instagram plaatste toen ze als socioloog afstudeerde aan Harvard. Daarin klinkt haar emancipatoire boodschap heel duidelijk en ze is zich op dat moment ook al sterk bewust van haar positie als rolmodel:

As a black girl and descendant of slaves, graduating college, let alone from an Ivy League university, meant I was able to access a knowledge – which is power – that had been kept out of my people’s hands for generations. […] You can be black, beautiful, brainy, and brilliant my loves. To those who say you can’t be it all, your light and life will doubtlessly prove them wrong.

Met een kleine toevoeging weet Amanda Gorman in ‘The hill we climb’ de verwijzing naar haar zwartheid en afkomst trouwens een intertekstuele lading te geven. Het ‘skinny’ in bovenstaand citaat herinnert immers aan een toespraak van Barack Obama uit 2004 waarin hij, eveneens verwijzend naar zichzelf, sprak over ‘the hope of a skinny kid with a funny name who believes that America has a place for him too’. De door Gorman meermaals uitgesproken ambitie om in 2036 zelf op te komen als presidentskandidaat, is daarmee nog eens extra onderstreept.

Het mag duidelijk zijn dat ‘The hill we climb’ goed aansluit bij de taal, de ambities en het parcours van de dichter. Tegelijkertijd kunnen we vaststellen dat het gedicht ook uitstekend past bij de doelstellingen die president Jo Biden zich stelde aan het begin van zijn ambtstermijn. In dat opzicht is vooral opvallend hoezeer nadruk wordt gelegd op verzoening:

We lay down our arms
So that we can reach our arms out to one another.
We seek harm to none, and harmony for all. (Gorman, The hill we climb, p. 24)

Amper twee weken na de bestorming van Capitol Hill, waarnaar tot in de titel van haar gedicht wordt verwezen, komt Gorman met een boodschap van verzoening, een verzoening die ‘wij’ aan de ene kant niet willen – ‘that we feared from its inception’ (p. 34) – maar die aan de andere kant noodzakelijk is om een toekomst op te bouwen zoals de slotwoorden duidelijk maken:

The new dawn blooms as we free it,
For there is always light,
If only we’re brave enough to see it,
If only we’re brave enough to be it. (Gorman, The hill we climb, p. 48)

In hoeverre deze nadruk op verzoening – en bijvoorbeeld ook het veelvuldige gebruik van nationale symboliek – is ingefluisterd door de presidentiële entourage of volledig op het conto van de dichter is te schrijven, is op dit moment niet vast te stellen. Ook is niet duidelijk of Amanda Gorman haar tekst ter goedkeuring heeft moeten voorleggen, al lijkt het moeilijk voor te stellen dat dat niet zou zijn gebeurd. Maar wellicht was het vooral de keuze voor Amanda Gorman die doorslaggevend is geweest voor de uiteindelijke vorm en inhoud van het gedicht. Het bleek een match made in heaven: de voordracht van ‘The hill we climb’ werd wereldwijd op applaus onthaald. De oude, witte president Biden en de jonge, zwarte dichter Gorman vulden elkaar op ideale wijze aan bij het brengen van een en dezelfde boodschap van herwonnen trots en hoop op een betere toekomst.

Vanuit het perspectief van het mecenaatsonderzoek ligt het voor de hand ook te bekijken wat de voordracht van ‘The hill we climb’ heeft betekend voor de dichter, zowel op het vlak van financiën als op dat van maatschappelijke positie. Wat betreft het economische mag duidelijk zijn dat de free publicity zowel voor de dichter als voor de uitgever, Viking Penguin, geen windeieren heeft gelegd. In het eerste jaar na haar opzienbarende voordracht was Gorman maar liefst drie keer #1 New York Times Bestseller. En dat met drie verschillende publicaties. Van The hill we climb, dat eind maart 2021 in de winkels verscheen, waren na driekwart jaar al een half miljoen exemplaren verkocht. Nooit eerder verkocht poëzie zo goed in de eerste week na publicatie. Ook haar prentenboek voor kinderen Change sings en de meer uitgebreide poëziebundel Call us what we carry verkochten als zoete broodjes.

Maar geld is zeker niet het enige of het belangrijkste voor Gorman. Ze doet althans sterk haar best om haar succes ook te laten renderen voor jongeren die (nog) niet de kansen hebben die zij heeft gehad. Typerend is dat de uitgever een Amanda Gorman Award for Poetry in het leven heeft geroepen die specifiek is gericht op leerlingen van de middelbare school. De eerste prijs bedraagt tienduizend dollar. In dezelfde lijn, maar financieel veel impactvoller, ligt Gormans samenwerking met het cosmeticabedrijf Estée Lauder. Al meteen na haar voordracht werd de dichter overspoeld door talrijke aanbiedingen voor promotionele activiteiten. Ze had er naar eigen zeggen miljoenen aan kunnen verdienen. Maar de keuze viel op Estée Lauder omdat die onderneming bereid was de dichter aan te stellen als ‘Estée Lauder’s Global Changemaker’ en jaarlijks drie miljoen dollar te investeren in projecten om het schrijven van meisjes en vrouwen te stimuleren: Writing Change heet het overkoepelende project. Opnieuw lijkt hiermee een win win-situatie te zijn gecreëerd. Gorman krijgt de mogelijkheid om zich te tonen als een succesvolle, geëmancipeerde jonge vrouw die trots is op haar huid en huidskleur en die bovendien bijdraagt aan de verdere emancipatie van jonge zwarte vrouwen. Daarmee realiseert ze een doelstelling die al in haar post op Instagram uit 2020 naar voren komt: tonen dat ook zwarte vrouwen in alle opzichten briljant kunnen zijn. Het cosmeticamerk kan intussen uitpakken met een imago van maatschappelijke betrokkenheid en daarmee een breder – en ook zwarter – publiek aanspreken. Tot zover iedereen gelukkig.

De verspreiding van het werk van Amanda Gorman bleef echter niet beperkt tot het Engelse taalgebied. De wereldwijde aandacht voor de voordracht tijdens de inauguratie zorgde ervoor dat veel uitgevers een vertaling op de markt wilden brengen en het liefst zo snel mogelijk. Vanuit het standpunt van het mecenaatsonderzoek, of liever: het onderzoek naar opdrachtgevers en uitvoerders, is het opmerkelijk dat Amanda Gorman hierbij zelf in de positie van opdrachtgever kwam te staan, samen met de uitgever die mee haar belangen verdedigde. Om deze dynamiek wat verder toe te lichten is het nuttig in te gaan op de rel die in Nederland ontstond toen bekend werd dat witte, non-binaire schrijver Marieke Lucas Rijneveld (°1991) het gedicht van Gorman zou gaan vertalen voor uitgeverij Meulenhoff.

Meulenhoff had ongetwijfeld verwacht dat de bekendmaking van de keuze voor Rijneveld met gejuich zou worden onthaald. Rijneveld had de voorbije jaren tal van literaire prijzen gewonnen, zowel voor hun dichtbundels als voor hun romans, waarbij vooral de toekenning van de International Booker Prize voor The Discomfort of Evening wereldwijd veel aandacht had gegenereerd. Al snel na de bekendmaking gingen echter stemmen op dat het jammer was dat de vertaler geen zwarte vrouw was en ook niet thuis was in het wereldje van spoken word waarin succes op het podium belangrijker is dan succes op papier.

Uitgeverij Meulenhoff werd in de verdediging gedrongen en kwam met een verklaring die de keuze voor Rijneveld verder moest onderbouwen (Twitter, 24 februari 2021). Daarbij onthulde de uitgever enkele afspraken die doorgaans niet aan de grote klok worden gehangen. Deze afspraken bieden  goed zicht op de machtsverhouding tussen de opdrachtgever, in dit geval Gorman c.s., en de beoogde uitvoerder van het vertaalwerk, in dit geval Rijneveld:

Amanda Gorman en haar team stelden van meet af aan zeer duidelijke eisen aan alle buitenlandse vertalers van haar poëzie. Het moest iemand zijn met een heel persoonlijke verwantschap met het werk van Gorman, ook qua stijl en toon […]. Tevens vinden we het belangrijk kenbaar te maken dat met Amanda Gorman en haar Amerikaanse team op voorhand was afgesproken dat we de Nederlandse vertaling, door wie die ook gemaakt zou worden, kritisch zouden laten lezen door zogenaamde ‘sensitivity readers’ met verschillende achtergronden.

Wie de vertaler ook zou zijn, deze persoon zou alleszins geen volledige vrijheid krijgen in het omwerken van de tekst voor een nieuw doelpubliek.

De verklaring van Meulenhoff volstond niet om de storm te doen bedaren. Dat hoeft ook niet te verrassen. Het ging immers over veel meer dan enkel de linguïstische en literaire kwaliteiten van de vertaler. Het draaide vooral ook om posture, of postuur: de wijze waarop een auteur zich aan het publiek toont. De overtuigingskracht van ‘The hill we climb’ heeft veel te maken met de retorische opbouw van de tekst, maar zeker ook met de manier waarop Amanda Gorman deze tekst tijdens de inauguratie voor het voetlicht bracht. Met gebaren, maar ook met haar kleding en sieraden onderstreepte Gorman de boodschap van haar gedicht, de herwonnen fierheid en de hoop op een betere toekomst. Aan haar rechter ringvinger droeg ze een grote, opvallende ring met een kleurrijke vogel in een gouden kooi. Dit gekooide vogeltje is een verwijzing naar de autobiografie I know why the caged bird sings (1968) van Maya Angelou (1928–2014), de vrouwelijke, zwarte dichter die in 1993 had mogen voordragen bij de inauguratie van Bill Clinton. De titel is ontleend aan een gedicht van de jonggestorven Afro-Amerikaanse dichter Paul Laurence Dunbar (1872–1906). Gorman plaatste zich middels haar posture welbewust in een lijn van zwarte dichters die racisme aan de kaak stelden. En precies dat postuur was moeilijk te belichamen door Marieke Lucas Rijneveld.

Uiteindelijk waren het niet Gorman en haar uitgever die bepaalden wie ‘The hill we climb’ in het Nederlands zou vertalen, maar wel de publieke opinie. De ophef werd zo groot dat Rijneveld niet anders kon dan zich terugtrekken en de uitgever wel iemand moest kiezen uit de groep van jonge, zwarte dichters die Nederlandstalig spoken word op de planken brengen. De keuze viel op Zaïre Krieger (°1995) en de tweetalige editie van The hill we climb verscheen in augustus 2021. Het is een uitgave die vooral veel respect betoont aan de brontekst, alleen al door de twee gedichten naast elkaar uit te geven, in plaats van achter elkaar. Dat doet vermoeden dat de vertaling vooral moet dienen om dieper door te dringen in de brontekst, en niet zozeer bedoeld is om als zelfstandige tekst in de doelcultuur te functioneren. Welke invloed de sensitivity readers hebben gehad op het uiteindelijke resultaat is niet te bepalen, maar de vertaling heeft, zeker op papier, bij lange na niet de kwaliteit van het origineel. De vele culturele referenties missen het effect die ze in het Engels kunnen hebben, de tekst doet vaak houterig of archaïsch aan, en het gedicht heeft soms een politiek-correcte toon die de tenen doet krullen:

Wij, lotgenoten in een land en een tijd
Waar een dun Zwart meisje,
Afstammend van tot slaaf gemaakten en opgevoed door een alleenstaande moeder,
Ervan kan dromen president te worden,
Om er uiteindelijk voor één te mogen voordragen. (Gorman, The hill we climb, p. 19)

Zaïre Krieger had meer verdiend dan deze vertaling te mogen of moeten maken. Wanneer zij op een podium haar eigen stem laat horen, is ze zonder meer overtuigend. In dit geval lijkt ze echter te zijn bezweken onder de druk van al die opdrachtgevers: van Amanda Gorman, de Amerikaanse en de Nederlandse uitgever, de sensitivity readers tot en met de o zo machtige publieke opinie. Een creatief samenspel bleef hierdoor uit. Het beklimmen van deze berg bracht Zaïre Krieger roem noch rijkdom.

 

Literatuur

De basis voor het middeleeuwse mecenaatsonderzoek werd gelegd door Joachim Bumke, Mäzene im Mittelalter. Die Gönner und Auftraggeber der höfischen Literatur in Deutschland 1150-1300 (München, 1979). C. Stephen Jaeger reageerde met ‘Patrons and the beginnings of courtly romance’, in: Douglas Kelly (red.), The medieval ‘opus’. Imitation, rewriting, and transmission in the French tradition (Amsterdam, 1996), p. 45-58. Zie over Middelnederlandse literatuur als opdrachtsliteratuur Frits van Oostrom, Aanvaard dit werk. Over Middelnederlandse auteurs en hun publiek (Amsterdam, 1992) met daarin onder andere het artikel ‘Mecenaat en Middelnederlandse letterkunde’, p. 48–64, en daarnaast mijn eigen bijdrage ‘Mäzene in der mittelniederländischen Literatur. Versuch einer Bestandsaufnahme’, in: Bernd Bastert, Andreas Bihrer & Timo Reuvekamp-Felber (red.), Mäzenaten im Mittelalter aus europäischer Perspektive. Von historischen Akteuren zu literarischen Textkonzepten (Göttingen, 2017, p. 201–221). Over modern(er) mecenaat handelt onder andere Helleke van den Braber, Geven om te krijgen. Literair mecenaat in Nederland tussen 1900 en 1940 (Nijmegen, 2002). Zie tevens het themanummer ‘Literaire auteurs en hun verdiensten. Een diachrone blik’ onder redactie van Helleke van den Braber e.a.: Nederlandse Letterkunde 25,1 (april 2020). Jeroen Dera wijdt een hoofdstuk aan ‘poëzie en economie’ in zijn boek Poëzie als alternatief (Amsterdam, 2021, p. 53–90). Citaten uit ‘The hill we climb’ en de vertaling ervan zijn overgenomen uit de tweetalige editie: Amanda Gorman, The hill we climb, vertaald door Zaïre Krieger (Amsterdam, 2021). Het bericht dat Gorman plaatste bij haar afstuderen staat op Instagram: https://www.instagram.com/p/CAvw1g_lG-q. Een inspirerende bijdrage aan het debat over de vertaler werd geschreven door Neske Beks, ‘Een gedachte, een bespiegeling over Representatie en Identificatie’ op haar blog: www.neske.nu  (1 maart 2021).

 

Deze bijdrage verscheen eerder onder de titel ‘Joachim Bumke: dichters, geld en macht’ in de bundel Spiegelingen. Mediëvisten voor de eenentwintigste eeuw. Onder redactie van Wim van Anrooij, Bart Besamusca, Dieuwke van der Poel en Frank Willaert. Amsterdam: Prometheus, 2023, p. 222-234. De auteur dankt de uitgever en de redacteurs voor hun toestemming de tekst online te publiceren op Beste-ID.